bepul

Doodsgezicht

Matn
O`qilgan deb belgilash
Shrift:Aa dan kamroqАа dan ortiq

HOOFDSTUK VIJF

Het kantoor van de patholoog anatoom was een laag gebouw naast het politiestation, evenals zo’n beetje al het andere in dit kleine plaatsje. Er was maar een weg die er dwars doorheen liep, met aan weerszijden winkels, een kleine lagere school en alles dat een stadje nodig had om te overleven.

Zoe voelde zich er vreselijk ongemakkelijk bij. Teveel als thuis.

De patholoog wachtte hen beneden op. Het slachtoffer was al op de tafel voor hen uitgelegd als ware het een gruwelijke demonstratie. De man was wat ouder, slechts een paar jaar van zijn pensioen verwijderd. Hij was een beetje een kletsmajoor en begon aan een lange, omslachtige uitleg van zijn autopsie, maar Zoe sloot zich af voor zijn gepraat.

Wat hij haar vertelde kon ze zo voor zich zien. De snijwond in haar nek vertelde haar de exacte omtrek van het koord waar ze naar moesten zoeken. De vrouw woog iets meer dan 77 kilo ondanks haar klein postuur, hoewel een behoorlijk deel daarvan inmiddels uit haar gestroomd was, samen met meer dan drie liter bloed.

De hoek van de snee en de kracht waarmee die was aangebracht gaven twee dingen aan. Ten eerste was de dader tussen de een meter achtenzeventig en een meter tachtig. Ten tweede steunde hij niet op spierkracht om zijn moorden te plegen. Het gewicht van het slachtoffer had niet lang aan het koord gehangen. Toen ze ineenzakte, had hij haar gewoon laten vallen. In combinatie met de keuze voor een koord als wapen betekende dit dat hij waarschijnlijk niet heel sterk was.

Niet heel sterk gecombineerd met een redelijke lengte betekende waarschijnlijk dat hij gespierd noch dik was. Anders had zijn eigen lichaamsgewicht als tegengewicht kunnen dienen. Dat betekende waarschijnlijk dat hij een slanke bouw had, een gemiddelde man van gemiddelde lengte.

Er was maar een ding waarvan ze zeker wist dat dat niet gemiddeld was, en dat was het plegen van de moord.

Wat het overige betrof hadden ze weinig aanknopingspunten. Zijn haarkleur, zijn naam, uit welke stad hij kwam, waarom hij dit deed – geen van dat alles stond geschreven in het lege, verlaten omhulsel van het ding voor hen dat ooit een vrouw was geweest.

“Wat we hieruit dus kunnen aflezen,” zei de patholoog langzaam, met een koppige, langdradige stem. “Is dat de dader waarschijnlijk van gemiddelde lengte voor een man is, misschien tussen de een meter zesenzeventig en iets meer dan een meter tachtig.”

Zoe wist zich er nog maar net van te weerhouden haar hoofd te schudden. Dat was een veel te brede schatting.

“Is de familie van het slachtoffer nog in contact geweest?” vroeg Shelley.

“Niets sinds de identificatie door haar ex-man.” De patholoog haalde zijn schouders op.

Shelley greep naar een klein hangertje bij haar keel, en trok het heen en weer op een dun gouden kettinkje. “Wat zielig,” zuchtte ze. “Arme Linda. Ze verdiende beter.”

“Hoe kwamen ze over toen je ze ondervroeg?” vroeg Zoe. Een spoor was een spoor, hoewel ze er inmiddels behoorlijk van overtuigd was dat de keuze voor Linda als slachtoffer niets meer dan een willekeurige handeling van een vreemdeling was.

Shelley haalde hulpeloos haar schouders op. “Verrast door het nieuws. Niet overstuur. Ik geloof niet dat ze heel dicht bij elkaar stonden.”

Zoe vocht tegen de gedachte wie zich voor haar zou interesseren of haar lichaam zou komen bezichtigen als zij kwam te overlijden, en verving de gedachte door frustratie. Dat had ze in overvloed. Dit was weer een dood spoor – letterlijk. Linda had geen geheimen over om aan hen over te brengen.

Het was allemaal leuk en aardig om hier rond te hangen en medeleven te tonen voor de doden, maar het bracht hen niet dichter bij de antwoorden die ze zochten.

Zoe sloot even de ogen en draaide zich om, naar het andere einde van de kamer en de deur waardoor ze naar binnen waren gekomen. Ze moesten door, maar Shelley was nog steeds in gesprek met de patholoog, met een zachte, respectvolle intonatie, over wie de vrouw was geweest toen ze nog leefde.

Dat alles was totaal onbelangrijk. Kon Shelley dat niet zien? De doodsoorzaak was erg eenvoudig: ze had in een afgelegen tankstation gezeten, moederziel alleen, toen er een moordenaar op bezoek kwam. Er was niets anders van enig belang in haar hele leven.

Shelley leek Zoe’s wens om te vertrekken aan te voelen, begon zich langzaam haar kant op te begeven en creëerde op diplomatieke wijze afstand tot de patholoog. “Wat gaan we nu doen?” vroeg ze.

Zoe wilde dat ze daarop meer kon antwoorden, maar dat ging niet. Er was maar een ding te doen op dit moment, en het was niet de directe actie die ze eigenlijk wilde. “We gaan een profiel van de moordenaar maken,” zei ze. “Er moet een bericht uitgaan naar alle omringende staten om de ordehandhaving daar te waarschuwen om naar hem uit te kijken. Dan moeten we de dossiers van de eerdere moorden gaan bekijken.”

Shelley knikte, en liep ontspannen naast Zoe op de deur af. Ver hoefden ze niet te reizen.

Ze gingen de trap op en de deur van het kantoor uit. Zoe keek rond en zag de lijn van de horizon weer, die goed zichtbaar was voorbij de kleine collectie huizen en voorzieningen waaruit het stadje bestond. Ze zuchtte, kruiste haar armen tegen haar borst en dwong haar hoofd in de richting van het politiestation waar ze naartoe moesten. Hoe minder ze naar dit plaatsje hoefde te kijken, hoe beter.

“Jij bent geen fan van dit stadje, he?” vroeg Shelley naast haar.

Zoe was even verrast, maar Shelley had natuurlijk al bewezen dat ze zowel opmerkzaam als afgestemd op andermans emoties was. Eerlijk gezegd was het waarschijnlijk goed aan Zoe af te lezen. Iedere keer als ze op zo’n plek terechtkwam geraakte ze in een vreselijke stemming die ze maar niet van zich af kon schudden. “Ik hou gewoon niet zo van kleine plaatsjes,” zei ze.

“Je bent een echt stadsmeisje dan?” vroeg Shelley.

Zoe hield een zucht in. Dit was wat er gebeurde wanneer je partners had: ze wilden je altijd leren kennen. Alle kleine stukjes van de puzzel die je verleden was omhoog halen, en ze tegen elkaar aan rammen tot ze pasten op een manier die hun zinde. “Ze doen me denken aan waar ik ben opgegroeid.”

“Ahhhh.” Shelley knikte, alsof ze zag en begreep. Ze zag niets. Dat wist Zoe zeker.

Er was een pauze in hun gesprek terwijl ze door de deuren van het politiestation gingen, terug naar de kleine vergaderkamer die ze van de plaatselijke politie mochten gebruiken als hun uitvalsbasis. Toen ze zag dat ze alleen waren, plaatste Zoe een nieuw stapeltje papier op de tafel, en begon het rapport van de patholoog uit te spreiden, evenals foto’s en een paar andere verslagen van agenten die als eersten op de plaatsen delict waren gearriveerd.

“Je hebt dus geen prettige jeugd gehad?” vroeg Shelley.

Ah. Misschien zag ze dus wel. Meer dan Zoe haar had nagegeven.

Misschien had het haar niet moeten verbazen. Waarom zou Shelley niet in staat zijn emoties en gedachten te lezen op dezelfde manier waarop Zoe hoeken, maten en patronen kon lezen?

“Het was niet de beste jeugd,” zei Zoe, terwijl ze het haar uit haar gezicht schudde en zich op de documenten concentreerde. “En niet de ergste. Ik heb het overleefd.”

Er klonk een echo in haar hoofd, een schreeuw die tijd en ruimte doorkruiste. Duivelskind. Misser van de natuur. Kijk toch wat je ons nu hebt laten doen! Zoe sloot zich ervoor af, negeerde de herinnering aan een dag opgesloten te zitten in haar kamertje als straf voor haar zonden, negeerde de langdurige en harde eenzaamheid van isolatie als kind.

Shelley kwam snel tegenover haar staan, spreidde een paar van de foto’s uit de ze al hadden, en pakte toen de dossiers van de andere zaken.

“We hoeven er niet over te praten,” zei ze zacht. “Het spijt me. Je kent me nog helemaal niet.”

Dat “nog” beloofde niet veel goeds: het wees op een moment, ook al was dat in de verre toekomst, waarop Zoe geacht zou worden haar genoeg te vertrouwen. Wanneer ze al haar geheimen die sinds haar kindertijd in haar opgesloten zaten zou prijsgeven. Wat Shelley niet wist, en niet kon raden uit haar voorzichtige pogingen erachter te komen, was dat Zoe niemand zou vertellen wat er in haar jeugd gebeurd was – nooit.

Behalve misschien die therapeut die ze van Dr. Applewhite moest bezoeken.

Zoe duwde het allemaal weg en glimlachte en knikte stijfjes naar haar partner. Ze pakte een van de dossiers uit haar handen. “We moeten de vorige zaken bestuderen. Ik lees deze wel, en jij kan de andere lezen.”

Shelley trok zich terug op een stoel aan de andere kant van de tafel. Ze bekeek de afbeeldingen van het eerste dossier die over de tafel verspreid lagen terwijl ze op een van haar vingernagels kauwde. Zoe scheurde haar blik weg en concentreerde zich op de pagina’s voor haar.

“Het eerste slachtoffer werd omgebracht op een lege parkeerplaats voor een eethuis dat een half uur eerder was gesloten,” las Zoe hardop voor. Ze vatte de inhoud van het verslag samen. “Ze werkte daar als serveerster. Ze had twee kinderen, geen opleiding na de middelbare school, en was kennelijk haar hele leven in dezelfde omgeving blijven wonen. Er was geen enkel forensisch bewijs van enige waarde op de plaats delict; de methodologie was hetzelfde, de moord werd gepleegd met behulp van een koord, en daarna werden alle voetafdrukken en sporen zorgvuldig gewist.”

“Niets dat ons kan helpen hem te achterhalen, wederom,” zuchtte Shelley.

“Ze was aan het afsluiten nadat ze had schoongemaakt, op weg terug naar huis na een lange dienst. Het alarm werd vrij snel geslagen toen ze niet op haar gebruikelijke tijd thuis was.” Zoe bladerde naar de volgende pagina, en bestudeerde de inhoud op iets van waarde. “Ze werd gevonden door haar man – hij is naar het restaurant gereden toen ze haar telefoon maar niet opnam. Het is zeer wel mogelijk dat hij bewijsmateriaal heeft aangetast door het lichaam van zijn vrouw vast te grijpen bij zijn ontdekking.”

 

Zoe keek op. Deze zaak had duidelijk even weinig aanknopingspunten als de andere. Shelley zat zich nog altijd te concentreren, terwijl ze weer met haar hangertje aan de ketting speelde. Het werd opgeslokt door haar duim en wijsvinger, zo klein dat het daar volledig tussen verdween.

“Is dat een kruisbeeldje?” vroeg Zoe, toen haar nieuwe partner eindelijk opkeek. Het was iets om over te praten, dacht ze. Vrij normaal voor een agent om het met haar partner te hebben over de sieraden die ze gewoonlijk droeg. Toch?

Shelley keek naar haar borst, alsof ze zich niet gerealiseerd had wat haar handen aan het doen waren. “O, dit? Nee. Het was een cadeautje van mijn oma.” Ze haalde haar vingers weg, en trok het naar voren zodat Zoe het pijlvormige gouden hangertje kon zien, voorzien van een klein diamantje in de pijlpunt. “Maar mazzel dat mijn opa een goede smaak had. Het was van haar geweest.”

“O,” zei Zoe, met een zekere mate van opluchting. Ze had niet beseft hoe gespannen ze was geweest toen ze Shelley voor het eerst het kettinkje tevoorschijn had zien halen en ermee zien spelen. “Een pijl voor ware liefde?”

“Klopt helemaal.” Shelley glimlachte. Toen fronste ze wat, de verandering in Zoe’s stemming duidelijk gewaar geworden. “Was je bang dat ik vreselijk gelovig was ofzo?”

Zoe schraapte licht haar keel. Ze besefte zelf nauwelijks dat dat de reden was geweest voor haar vraag. Maar dat was het natuurlijk wel. Het was lang geleden dat ze dat verlegen kleine meisje was geweest met de overfanatieke godvrezende moeder, maar ze was nog altijd erg voorzichtig rond mensen die de kerk zagen als het belangrijkste in hun leven.

“Ik vroeg het me alleen maar af,” zei Zoe, maar haar stem klonk gespannen, en ze wist het.

Shelley fronste weer, en leunde voorover om het volgende dossier van de tafel te pakken. “Weet je, we gaan veel tijd samen doorbrengen als we partners blijven,” zei ze. “Misschien gaat het iets soepeler als we geen dingen voor elkaar achter houden. Je hoeft me niet te vertellen waarom je er bang voor was, maar ik zou de eerlijkheid wel waarderen.”

Zoe slikte terwijl ze neerkeek op het dossier dat ze al had gelezen. Ze raapte haar trots bijeen en sloot even de ogen om de stem die tegen haar zei nee, ze zijn niet exact hetzelfde, een van de dossiers is ongeveer vijf millimeter dikker tot zwijgen te brengen. Toen keek ze Shelley recht in de ogen aan. “Ik heb er geen goede ervaringen mee,” zei ze.

“Godsdienst, of eerlijkheid?” vroeg Shelley met een speelse grijns terwijl ze haar dossier opensloeg. Even later, terwijl Zoe nog zat te worstelen met de vraag wat ze daarop moest zeggen, voegde Shelley toe: “Dat was een grapje.”

Zoe glimlachte flauwtjes terug.

Toen pakte ze het nieuwe dossier en begon de foto’s van het plaats delict te bestuderen. Ze wist dat dit de enige manier was om het brandende gevoel in haar wangen en nek los te laten, evenals de ongemakkelijke sfeer in de kamer.

“Het tweede slachtoffer is een andere versie van hetzelfde verhaal,” zei Shelley hoofdschuddend. Een vrouw, die dood werd aangetroffen aan de kant van een weg aan de rand van een klein stadje. Het soort weg waar je over terug naar huis loopt na een late avond op het werk, waar ze was geweest. Ze was lerares…er was een stapeltje gecorrigeerde papieren om haar heen verspreid, waar ze die had laten vallen nadat haar nek was afgesneden door het wurgkoord.

Shelley stopte om door de foto’s te kijken, op zoek naar eentje waar de papieren op stonden. Ze hield hem even omhoog, beet op haar lip en schudde haar hoofd. Ze overhandigde hem aan Zoe, die trachtte het net zo zielig te vinden en erachter kwam dat dat niet lukte. De papieren maakten het volgens haar niet hartverscheurender dan elke andere moord. Sterker nog, ze veel wredere afslachtingen gezien die meer het medelijden waard waren.

“Ze werd vroeg in de ochtend gevonden door een fietser. Zijn aandacht werd getrokken door de beweging die de papieren in de wind maakten. Ze vormden een spoor over het trottoir en naar het lichaam dat deels tussen lang gras lag,” vatte Shelley de aantekeningen in haar dossier samen. “Het ziet ernaar uit dat ze naar de kant was gelopen, alsof ze iemand wilde helpen. Op een of andere manier is ze daar naartoe gelokt. Shit…het was een goedhartige vrouw.”

Een aantal scenario’s flitste door Zoe’s hoofd: een zogenaamde vermiste hond, een vreemdeling die de richting vroeg, een fiets met een losse ketting, een vraag hoe laat het was.

“Geen voetsporen op de harde grond, geen vezels of haren op het lichaam, geen DNA onder haar vingernagels. Even schoon als de andere plaatsen delict,” zei Shelley, terwijl ze met een zucht het dossier weer op de tafel plaatste.

Wat het ook was dat haar in een kwetsbare positie had gebracht – misschien was het zelfs alleen maar de verrassing en het afstapje van het trottoir terwijl ze worstelde met het koord om haar keel – meer dan dit hadden ze niet.

Zoe’s ogen dwaalden rusteloos over het papier in een poging verbindingen te maken die bij alle drie zaken pasten.

Twee gelukkig getrouwd, eentje gescheiden. Twee moeders, een kinderloze. Verschillende banen. Verschillende locaties. Eentje met universitaire graad, twee zonder. Geen bijzonder patroon in hun namen of netwerk via de bedrijven waar ze werkten.

“Ik zie geen link,” zei Shelley, de stilte tussen hen verbrekend.

Zoe zuchtte en sloot het dossier. Ze moest het toegeven. “Ik ook niet.”

“We zijn dus weer bij af. Willekeurige slachtoffers.” Shelley blies een ademstoot uit. “Wat betekent dat het volgende doelwit ook willekeurig zal zijn.”

“En een veel kleinere kans dat we het kunnen voorkomen,” voegde Zoe toe. “Tenzij we een werkbaar profiel bijeen kunnen schrapen om die vent op te sporen en aan te houden voor hij er de gelegenheid toe heeft.”

“Dan moeten we daaraan werken,” zei Shelley, met een vastberadenheid op haar gezicht die Zoe warempel een sprankje hoop gaf.

Ze legden een leeg vel papier over een ezel in de hoek van de kamer en begonnen door te nemen wat ze wisten.

“We kunnen zijn pad zien,” zei Zoe; iets dat ze al hardop had toegegeven, en dat een ander ook gemakkelijk had kunnen zien. “Hij is om een of andere reden op reis. Wat zou het kunnen zijn?”

“Misschien reist hij voor zijn werk,” stelde Shelley voor. “Een vrachtwagenchauffeur, een verkoper, zoiets. Of misschien reist hij alleen maar omdat hij er zin in heeft. En hij zou ook dakloos kunnen zijn.”

“Teveel opties om hier een duidelijk oordeel over te vellen.” Zoe schreef reizen op het bord en probeerde de gevolgen daarvan na te gaan. “Hij moet onderweg slapen. Motels, hotels, of misschien in zijn auto.”

“Als hij dat in zijn auto doet kunnen we het achterhalen wel vergeten,” merkte Shelley met neerwaarts gekeerde mondhoeken. “Hij zou in de hotels ook valse namen kunnen gebruiken.”

“Niet veel aanknopingspunten. Maar hij moet wel op een of andere manier reizen. Met gebruik van een voertuig, als je zo kijkt naar de afstanden tussen de plaatsen delict en de tijd die tussen hen zat.”

Shelley hief zich op om op haar mobiele telefoon te tikken. Ze haalde kaarten tevoorschijn en bekeek de locaties. “Ik geloof niet dat er een goede treinroute is. Misschien per bus of auto.”

“Dat verkleint de zaak een klein beetje,” zei Zoe, terwijl ze de opties aan de lijst toevoegde. “Hij zou kunnen liften, hoewel dat dezer dagen niet zo gebruikelijk was. Hoe zit het met zijn lichamelijke kenmerken?”

“Een wurgkoord wordt gewoonlijk gebruikt door mensen die niet heel gespierd zijn. Dus daaruit kunnen we misschien afleiden dat hij een gemiddeld postuur heeft.”

Zoe was blij dat Shelley dat had opgemerkt; weer iets waar ze geen vermoedens mee hoefde op te wekken. “Gemiddeld, maar hoogstwaarschijnlijk niet kort of klein. Ik heb het idee dat we wel kunnen vaststellen dat dit door een man gedaan is. Als de dader niet sterk of lang genoeg was hadden de slachtoffers hem eventueel kunnen overmeesteren en zich los kunnen rukken.”

“En als hij te kort was zou hij niet ver genoeg kunnen reiken,” voegde Shelley toe. “De slachtoffers waren waarschijnlijk allemaal vermoord terwijl ze stonden, en dat betekent dat hij gemakkelijk bij hun keel had moeten kunnen.”

Zoe moest toegeven dat ze onder de indruk was – ook al hield ze die gedachte voor zich. Ze schreef gemiddelde of bovengemiddelde lengte – een meter vierenzeventig tot een meter tweeëntachtig, gebaseerd op het verslag van de patholoog, en gemiddeld of slank postuur op het bord.

“En dan nu de psychologie,” zei Zoe. “Er is iets dat hem drijft tot moorden, ook al is het niet iets dat wij logisch zouden achten. Als er geen echte overeenkomsten zijn tussen de slachtoffers, moeten we die drijfveer beschouwen als iets in hemzelf zit.”

“Het lijken me gelegenheidsmoorden. Hij gaat alleen achter vrouwen aan, misschien omdat die zwakker zijn. Ze zijn alleen, weerloos, op een plek zonder actieve bewakingscamera’s, en met een lage kans op interruptie.”

“Ik zie twee mogelijkheden. De eerste is dat hij gedreven wordt door het doden zelf, en daarom deze slachtoffers uitkiest omdat die het perfecte profiel hebben om te voorkomen dat hij wordt gepakt. Om een of andere reden is hij daar nu op dit moment mee bezig, en allemaal tegelijk – dus dan hebben we te maken met een aanleiding,” zei Zoe, terwijl ze met het uiteinde van de pen tegen haar kin tikte. “De andere mogelijkheid is dat er iets aan deze slachtoffers in het bijzonder is dat iets in hem losmaakt. In dat geval weet hij zelf nog niet eens dat hij hen zal ombrengen tot het moment daar is.”

“Met andere woorden, hij zoekt deze vrouwen met opzet uit zodat hij ze om het leven kan brengen, of hij doodt uitsluitend bij gelegenheid, en iets in deze vrouwen haalt dat bij hem naar boven,” zei Shelley. Ze vernauwde haar ogen bedachtzaam.

“Je moet zo denken.” Zoe schudde haar hoofd terwijl ze voor de ezel begon te ijsberen. “Het is te perfect om zo willekeurig te zijn. Eentje per nacht – dat wijst op een drang. Als hij uitsluitend gedreven werd door triggermomenten, dan zouden we tijd zien tussen de moorden. Sommige nachten zou hij thuis zitten, of gewoon niemand tegenkomen die iets bij hem losmaakt. Nee, dit is bewust en berekenend. Er is een reden waarom hij elk van hen moet ombrengen, een boodschap of ritueel.”

Ze deed weer een stap naar voren en schreef een moord per dag – ritueel op het bord.

“En hoe zit het met de locaties?” vroeg Shelley. “Misschien valt daar nog iets uit af te leiden.”

Er was al een landkaart aan de muur, gemarkeerd met drie rode punaises waar de drie lichamen waren gevonden. Zoe bekeek het even, en gebruikte toen de rand van een stuk papier om verbindingslijnen tussen de punten te scheppen. Er was een directe lijn tussen de eerste en de derde. De tweede week er enigszins vanaf, maar het lag nog altijd grotendeels op hetzelfde pad.

“Welke plaatsen zijn dat?” Shelley wees in de richting van het uiteinde van het stukje papier, voorbij de laatste punaise, naar de bewoonde gebieden die in hetzelfde pad lagen.

Zoe somde een lijstje op van de namen op de kaart, met een kleine afwijking aan weerszijden voor het geval hij iets uit de richting ging, zoals hij al eerder had gedaan. “We moeten de autoriteiten in elk van die stadjes bellen. Ze moeten op de hoogte zijn van wat er eventueel komen gaat. Met versterkte beveiliging en politie op de uitkijk kan hij misschien gepakt worden.”

Zwijgend bekeken ze beiden het profiel dat ze hadden gemaakt, elk met hun eigen gedachten. Zoe probeerde het patroon te zien. Er waren maar drie dingen die ze kon zien: het feit dat het allemaal vrouwen waren, de tijdslijn, en dan nog iets met de locaties. Maar wat?

Ze dacht terug aan de kleurige snoepjes die over de grond bij het tankstation verspreid lagen. Niet te ver van Linda’s lichaam, over de parkeerplaats, over het pad dat ze moest hebben genomen naar de achterkant van het gebouw en terug. Het was zo vreemd. Het was natuurlijk hartstikke mogelijk dat een of andere koter het eerder die dag had laten vallen tijdens een korte stop met zijn ouders, maar…er was daar iets mee dat in haar hoofd bleef zeuren.

Misschien was het simpelweg het contrast. Bonte, vrolijke snoep op de plaats van een gewelddadige nachtmoord. Spatjes kleur op een bloedrode ondergrond. Misschien had het helemaal niks te betekenen.

“We hebben niet veel,” zuchtte ze tenslotte. “Maar het is een begin. Als we hieraan toevoegen dat hij waarschijnlijk een jonge man is, in ieder geval onder middelbare leeftijd, volgens de statistieken van de leeftijd waarop seriemoordenaars beginnen toe te slaan, en dan hebben we het voldoende teruggebracht om iets te presenteren. Ik zal de pathologen vragen ons wat meer concrete cijfers te geven op basis van wat ze hebben gevonden, dan kunnen we op z’n minst een beschrijving geven waar men naar kan uitkijken.”

 

Hetgeen een bijzonder schrale troost was, dacht ze, als de moordenaar vannacht weer een slachtoffer zou maken – en ze konden er bij lange na niets aan doen.