bepul

Doodsgezicht

Matn
O`qilgan deb belgilash
Shrift:Aa dan kamroqАа dan ortiq

Ze had gedacht dat ze het ditmaal beter had gedaan. Had ze immers niet de koffie gekocht? En Shelley had eerder toch naar haar geglimlacht. Moest ze nu dan meer drankjes kopen, om het evenwicht te herstellen? Was daar een bepaalde hoeveelheid van die ze moest aanhouden om hun relatie weer te versoepelen?

Zoe keek naar de weg die langs de voorruit voorbijflitste, onder donker wordende lucht. Ze voelde dat ze iets moest zeggen, maar kon zich niet indenken wat dat dan wel moest zijn. Dit was allemaal haar schuld, en dat wist ze.

Het leek anderen altijd zo gladjes af te gaan. Ze praatten en praatten en praatten, en waren binnen de kortste keer de beste maatjes. Ze had het zo vaak gezien, maar er leken geen regels te zijn die ze kon volgen. Hoe lang het duurde, hoe vaak men elkaar ontmoet had, hoeveel ze gemeen hadden, leek allemaal niets uit te maken.

Ze waren gewoon magisch goed in de omgang met andere mensen, net als Shelley. Of niet. Net als Zoe.

Niet dat ze wist wat ze verkeerd deed. Mensen zeiden steeds dat ze warmer en vriendelijker moest zijn, maar wat betekende dat precies? Niemand had haar ooit een handleiding gegeven waarin stond wat ze moest weten. Zoe klemde het stuur steviger vast en probeerde niet te laten blijken hoeveel verdriet ze had. Dat was wel het laatste dat ze aan Shelley wilde tonen.

Zoe besefte wel dat zijzelf het probleem was. Daar had ze geen illusies over. Ze wist alleen niet hoe ze anders kon zijn dan ze was, en andere mensen konden dat wel, en ze schaamde zich dat ze het nooit had geleerd. Om dat toe te geven zou, op een of andere manier, nog erger zijn.

***

De vlucht terug naar huis was nog ongemakkelijker.

Shelley bladerde wat door de pagina’s van een damesblad dat ze op de luchthaven had gekocht. Ze deed weinig meer dan een snelle blik werpen op iedere pagina voor ze het opgaf en naar de volgende bladzijde ging. Toen ze het tijdschrift helemaal uit had, keek ze terloops naar Zoe alsof ze een gesprek wilde beginnen; toen bedacht ze zich kennelijk en opende het tijdschrift weer, ditmaal met wat meer aandacht voor de artikelen.

Zoe had een vreselijke hekel aan dat soort bladen. De foto’s, de woorden, alles besprong haar vanaf de pagina. Lettertypes die lukraak naast elkaar geplaatst waren, gezichten, en artikelen die zichzelf tegenspraken. Afbeeldingen die zogenaamd bewijs waren van de plastische chirurgie van een beroemdheid, terwijl die alleen de gebruikelijke, leeftijdsgebonden veranderingen aan een gezicht lieten zien, doodeenvoudig uit te rekenen voor iemand met minimale kennis van de menselijke biologie.

Tal van keren dwong Zoe zich ertoe iets te bedenken om tegen haar nieuwe partner te zeggen. Ze kon niet over het blad praten. Wat konden ze nog meer gemeen hebben? Ze kon de woorden maar niet vinden.

“We hebben onze eerste zaak goed afgesloten,” zei ze tenslotte. Ze mompelde het, bijna niet dapper genoeg om zelfs dat maar uit te brengen.

Shelley keek verrast op. Een moment waren haar ogen opengesperd en niet-begrijpend, toen verscheen er een grijns op haar gezicht. “O, ja, zeker weten,” zei ze. “Hebben we mooi gedaan.”

“Hopelijk loopt de volgende net zo soepel.” Zoe voelde haar maag ineen krimpen. Waarom was ze toch zo slecht in over koetjes en kalfjes praten? Het zoeken naar de volgende zin vereist ieder grammetje van haar concentratie.

“Misschien kunnen we het de volgende keer sneller doen,” stelde Shelley voor. “Weet je, als we elkaar echt aanvoelen kunnen we veel sneller werken.”

Zoe voelde dat als een mokerslag. Ze hadden die vent sneller te pakken kunnen krijgen, de helikopter naar zijn exacte locatie kunnen sturen vanaf het moment dat ze aankwamen, als Zoe maar had gedeeld wat ze wist. Als ze niet zo voorzichtig was geweest dat ze haar informatie verborgen had gehouden.

“Misschien,” zei ze, zonder zich ergens aan te binden. Ze probeerde Shelley’s kant op te glimlachen, op een manier die hopelijk geruststellend was, van een meer ervaren agent tot een nieuweling. Shelley beantwoordde die enigszins aarzelend, en keerde terug naar haar blad.

Tot aan de landing zeiden ze geen woord meer.

HOOFDSTUK TWEE

Zoe duwde de deur van haar appartement met een zucht van verlichting open. Hier was haar toevluchtsoord, de plek waar ze zich kon ontspannen en zich niet hoefde voor te doen als iemand die voor anderen acceptabel was.

Toen ze de lichten aandeed klonk er een zacht miauwtje uit de keuken, en Zoe liep er meteen heen nadat ze haar sleutels op het bijzettafeltje had gelegd.

“Hoi Euler,” zei ze, terwijl ze zich voorover boog om een van haar katten achter de oren te kriebelen. “Waar is Pythagoras?”

Euler, een grijze lapjeskat, miauwde slechts ter antwoord, en staarde naar het keukenkastje waar Zoe de zakken en blikken kattenvoer had staan.

Zoe had geen vertaler nodig om dat te begrijpen. Katten waren lekker eenvoudig. De enige omgang die zij echt vereisten was eten, en af en toe een krabbeltje.

Ze pakte een nieuw blik uit het kastje, opende die, en lepelde de inhoud in een bakje. Haar Burmese kat, Pythagoras, ving al gauw de geur op en kwam vanuit een ander deel van hun huis aangelopen.

Zoe keek een tijdje naar hen terwijl ze zaten te eten, en vroeg zich af of ze graag een tweede mens erbij zouden willen om hen te verzorgen. Alleenstaand zijn betekende dat ze eten kregen wanneer zij thuiskwam, op welk tijdstip dat ook mocht zijn. Ze zouden ongetwijfeld prijs stellen op een wat regelmatiger schema – maar ze konden natuurlijk wel altijd achter de buurtmuizen aan als ze honger kregen. En als ze het zo zag, was Pythagoras een paar pondjes zwaarder geworden. Een beetje dieet mocht wel.

Trouwens, Zoe stond niet bepaald op het punt in het huwelijksbootje te stappen – ten bate van de katten noch om enige andere reden. Ze had nog nooit een echte serieuze relatie gehad. Na de opvoeding die ze had doorstaan had ze zich er bijna in berust dat ze voorbestemd was tot haar dood alleen te blijven.

Haar moeder was streng gelovig geweest, en dat betekende intolerant. Zoe had nooit iets in de bijbel kunnen vinden waarin stond dat je op dezelfde manier als alle andere mensen moest communiceren, en in linguïstische raadsels moest denken in plaats van in wiskundige formules, maar haar moeder had het daar desondanks in weten te lezen. Ze was ervan overtuigd geweest dat er iets mis was met haar dochter, iets zondigs.

Zoe’s hand ging naar haar sleutelbeen, en maakte een omtrek van de lijn waar ooit een zilveren kruisje aan een zilveren ketting had gehangen. Gedurende de vele, lange jaren van haar jeugd had ze dat ding nooit af kunnen doen zonder van blasfemie te worden beschuldigd – ook niet bij het douchen of slapen.

Niet dat er veel andere dingen waren die ze had kunnen doen zonder ervan beschuldigd te worden dat ze een kind van de duivel was.

“Zoe,” zei haar moeder dan, terwijl ze een vinger heen en weer schudde en haar lippen opeenperste. “Je moet nu ophouden met die demonische logica. De duivel zit in jou, kind. Je moet hem verwerpen.”

Demonische logica was, zo bleek het, wiskunde, en zeker als het aanwezig was in een kind van zes.

Keer op keer bleef haar moeder erover doorgaan hoe anders ze was. Toen Zoe geen vriendjes werd met haar leeftijdsgenootjes op de kleuterschool en lagere school. Toen ze zich niet inschreef voor naschoolse clubs, op extra studie in wiskunde en exacte vakken na, en zelfs daar geen deel werd van een groepje, of vriendschappen sloot. Toen ze verhoudingen in het koken begreep zodra ze een keer haar moeder iets had zien bakken. Toen ze ontrafeld had wie van de kinderen in haar klas de sleutels van de juf had gestolen en verstopt, en waar deze verstopt moesten zijn, allemaal berekend uit afstanden en aanwijzingen, zei ze niets.

Eigenlijk was er niet veel veranderd sinds die kleine, angstige zesjarige, die zo wanhopig haar moeder tevreden wilde stemmen, niet langer alle rare dingen die in haar hoofd opkwamen uitsprak, en deed alsof ze normaal was.

Zoe schudde haar hoofd en probeerde haar aandacht weer naar het heden te verleggen. Dat was meer dan vijfentwintig jaar geleden. Het had geen zin er verder over na te denken.

Ze keek uit haar raam naar de horizon van Bethesda, zoals altijd in de precieze richting van Washington, D.C. Ze had berekend welke kant ze op moest kijken op de dag dat ze het huurcontract had ondertekend, door middel van herkenningspunten op een lijn die haar de kompasrichting aanwezen. Er was niets politiek of patriottistisch aan; ze vond het gewoon leuk dat ze zo mooi achter elkaar stonden, in een perfecte lijn op de kaart.

Buiten was het donker, en zelfs de lichten van de andere gebouwen rondom haar gebouw begonnen uit te gaan, een voor een. Het was laat; zo laat dat ze moest gaan doen wat ze moest doen en vervolgens haar bed in duiken.

Zoe deed haar laptop aan en tikte rap haar wachtwoord in. Ze opende haar inbox om te kijken of ze nieuwe e-mail had. De laatste activiteit van haar dag. Er waren een paar die zo weg konden – junkmail, voornamelijk berichtjes over de uitverkoop van merken die ze nooit kocht en oplichterij van zogenaamde Nigeriaanse prinsen.

Na het verwijderen van alle junkmail bleven er een paar over die ze kon lezen en dan verwijderen, boodschappen die geen antwoord vereisten. Updates van sociale media die ze nauwelijks bezocht, en nieuwsbrieven van websites die ze volgde.

Eentje was iets interessanter. Een doorgestuurd bericht van haar datingwebsite. Een kort maar lief berichtje – een jongen die vroeg of ze een afspraakje met hem wilde maken. Zoe klikte verder naar zijn pagina en keek bedachtzaam naar zijn foto’s. Ze maakte snel een berekening van zijn werkelijke lengte, en was blijverrast dat dit inderdaad overeenkwam met wat hij in zijn personalia geschreven had. Misschien toch iemand met een vleugje oprechtheid.

 

De volgende was zelfs nog intrigerender – desondanks voelde Zoe een sterke aandrang om het lezen even uit te stellen. Het kwam van haar mentor en voormalig docent, Dr. Francesca Applewhite. Ze kon voorspellen wat de doctor haar zou vragen nog voor ze het bericht gelezen had, en het zou haar behoorlijk tegenstaan.

Zoe zuchtte en opende het bericht toch maar, zich berustend in het feit dat ze het maar het beste achter de rug kon hebben. Dr. Applewhite was geniaal, het soort mathematicus dat zij altijd had willen zijn tot ze besefte dat ze haar talenten als agent kon aanwenden. Francesca was de enige andere persoon die wist hoe het werkelijk zat met haar hersenen – de synesthesie die in haar hoofd aanwijzingen tot visuele getallen en daarna weer tot feiten maakte. De enige persoon die ze leuk vond en genoeg vertrouwde om mee te praten.

Het was eigenlijk Dr. Applewhite geweest die haar op het pad van de FBI had geplaatst. Ze had veel aan haar te danken. Maar dat was niet waarom ze zoveel weerstand had tegen het lezen van het bericht.

Hoi Zoe, stond in de e-mail geschreven. Wilde alleen even vragen of je contact hebt opgenomen met die therapeut die ik had voorgesteld. Heb je al een sessie weten te plannen? Laat maar weten als ik ergens mee kan helpen.

Zoe zuchtte. Ze had geen contact opgenomen met de therapeut, en wist werkelijk niet of ze het überhaupt ging doen. Ze sloot de e-mail af zonder die te beantwoorden, en degradeerde het tot de problemen van morgen.

Euler sprong op haar schoot, duidelijk voldaan na zijn diner, en begon te spinnen. Zoe kriebelde hem weer, keek naar haar scherm, en woog af.

Pythagoras miauwde van verontwaardiging over zijn verwaarlozing, en Zoe keek hem liefdevol aan. Je kon het niet echt een teken noemen, maar het was genoeg om haar tot actie aan te moedigen. Ze ging terug naar het vorige bericht, van de datingsite, en typte een antwoord voor ze van gedachten kon veranderen.

Lijkt me heel leuk om af te spreken. Wanneer komt je uit? –Z.

***

“Na jou,” zei hij met een glimlach en een gebaar naar het broodmandje.

Zoe glimlachte terug en pakte een stukje brood. Haar hoofd berekende automatisch de breedte en diepte van elk stuk zodat ze eentje kon uitkiezen die ergens in het midden zat. Je zou maar te gulzig overkomen.

“En waar werk jij, John?” vroeg Zoe. Het was gemakkelijk het gesprek op deze wijze te beginnen – ze had genoeg afspraakjes gehad om te weten dat het een standaardzin was. Daarnaast was het altijd goed om te weten of hij een goed inkomen had.

“Ik ben advocaat,” zei John, terwijl hij zelf een broodje pakte. Grootste stuk. Ergens rond de 300 calorieën. Hij zou al halfvol zitten tegen de tijd dat hun hoofdgerecht arriveerde. “Ik doe voornamelijk vastgoedgeschillen, dus er is weinig overlapping met jouw vakgebied.”

Zoe dacht aan het gemiddelde salaris van een vastgoedadvocaat in deze contreien en knikte zwijgend terwijl de berekeningen door haar hoofd flitsten. Samen zouden ze zich waarschijnlijk ruimschoots de hypotheek op een vierkamerhuis kunnen veroorloven, en dat was nog maar het begin. Plaats voor een kinderkamer. Genoeg rek in de carrière om later iets beters te kopen.

Zijn gezicht was ook al bijna symmetrisch. Grappig hoe ze dat de laatste tijd zoveel tegenkwam. Er was maar een verschil, de manier waarop hij lachte. Hij trok zijn rechterwang op, terwijl de linker min of meer op dezelfde plaats bleef. Een scheve glimlach. Er was iets charmants aan, misschien omdat het niet symmetrisch was. Ze telde een correcte hoeveelheid perfect rechte, witte tanden tussen zijn lippen.

“En hoe zit het met je familie? Heb je broers of zussen?” probeerde John. Zijn stem haperde een beetje.

Zoe besefte ze op z’n minst iets had moeten zeggen over zijn werk, en schudde zichzelf wakker. “Ik ben enig kind,” zei ze. “Ik ben opgevoed door mijn moeder. We kunnen niet zo goed met elkaar overweg.”

John’s wenkbrauw schoot een kleine seconde in de lucht, vervolgens knikte hij. “O, wat rottig zeg. Mijn familie is behoorlijk hecht. We komen minstens eenmaal per maand bij elkaar voor een familiediner.”

Zoe’s ogen flitsten over zijn slanke lijf, en ze besloot dat hij niet tekort kwam tijdens die familiediners. Wel bezocht hij duidelijk de sportschool. Wat zou hij kunnen opdrukken? Zo’n 90 kilo misschien, aan die spierballen te zien die onder zijn blauw-gestreepte hemd opbolden.

Het was nu een paar momenten stil geweest tussen hen. Zoe scheurde een stuk van het brood af en propte het in haar mond. Toen kauwde ze zo snel als ze kon zodat haar mond weer vrij was. Mensen spraken niet terwijl ze aten, in ieder geval niet in beleefd gezelschap, dus wat haar betrof kon dit dienen als excuus.

“Ben jij enig kind?” vroeg Zoe, zo gauw de hap door haar keel gegleden was, dik en klevend. Nee, dacht ze. Minstens twee bloedverwanten.

“Ik heb een oudere broer en zus,” zei John. “Er zit maar vier jaar tussen ons, dus we kunnen het goed met elkaar vinden.”

Achter hem, over zijn schouder, zag Zoe hun serveerster van een meter zestig worstelen met een zwaar dienblad vol drankjes. Twee flessen wijn, te verdelen over zeven glazen, bestemd voor de rumoerige tafel aan het uiteinde van de rij tafeltjes. Allemaal van dezelfde leeftijd. Vrienden van de universiteit op reünie.

“Dat klinkt leuk,” zei Zoe vaag. Eerlijk gezegd dacht ze niet dat het leuk zou zijn om een oudere broer en zus te hebben. Ze had geen flauw idee hoe het zou aanvoelen. Het was gewoon een andere ervaring dan zij ooit gehad had.

“Dat dacht ik wel.”

Johns antwoorden werden steeds afstandelijker. Hij stelde haar geen vragen meer. En ze zaten nog niet eens aan het hoofdgerecht.

Met enige opluchting zag Zoe de serveerster twee borden brengen, professioneel gebalanceerd op haar arm, het gewicht evenwichtig tussen elleboog en handpalm verdeeld.

“O, hier is ons eten,” zei ze, meer om hem af te leiden dan iets anders.

John keek achterom met een gratie die zijn toewijding aan de sportschool onderstreepte. Hij was een prima vent. Knap, charmant, met een goede baan. Zoe probeerde haar aandacht op hem te gevestigd te houden, om haar best te doen. Tijdens het eten zou het gemakkelijker gaan. Ze staarde naar het eten op haar bord – zevenentwintig erwtjes, precies vijf centimeter hoog bovenop de steak – en probeerde zich door niets anders af te laten leiden van wat hij zei.

Desondanks hoorde ze de ongemakkelijke stiltes evenzeer als hij.

Aan het einde bood hij aan alles te betalen – haar deel bedroeg $37.97– en Zoe accepteerde dankbaar. Ze vergat dat ze het aanbod eigenlijk minstens eenmaal had moeten afslaan, zodat hij de kans kreeg om aan te dringen. Ze herinnerde het zich echter toen ze zijn mondhoeken lichtjes omlaag zag gaan terwijl hij zijn creditcard aan de serveerster overhandigde.

“Nou, ik heb een mooie avond gehad,” zei John, terwijl hij om zich heen keek en zijn blazer vastknoopte toen hij opstond. “Leuk restaurantje dit.”

“Het eten was heerlijk,” mompelde Zoe. Ze stond op, hoewel ze graag nog wat langer was blijven zitten.

“Leuk je ontmoet te hebben, Zoe,” zei hij. Hij stak zijn hand naar haar uit. Toen ze die aannam boog hij zich voorover en gaf haar een zoen op de wang, zo vluchtig als hij het maar kon maken, en liep weg.

Geen aanbod haar naar haar auto te begeleiden of een lift naar huis te geven. Geen omhelzing, geen verzoek haar weer te mogen zien. John was sympathiek – met zijn scheve glimlach en afgemeten gebaren – maar de boodschap was duidelijk.

“Jou ook, John,” zei Zoe. Ze liet hem als eerste het restaurant uit lopen terwijl ze haar handtas pakte, zodat er geen onhandige beleefdheidspraat nodig was op weg naar de parkeerplaats.

Alleen in haar auto zakte Zoe onderuit in de stoel en begroef haar hoofd in haar handen. Stom, stom, stom. Wie was er in godsnaam zo druk bezig met de lengte van de stappen van de obers dat er geen aandacht over was voor je charmante, knappe, zeer begeerlijke afspraakje.

Het begon uit de hand te lopen. Zoe wist het diep vanbinnen wel, en was zich er misschien al een tijdje van bewust. Steeds minder kon ze zich concentreren op sociale signalen zonder dat haar gedachten in beslag werden genomen door berekeningen en patroonherkenningen. Het was al erg genoeg dat ze niet alle signalen begreep wanneer ze die hoorde of zag, maar om ze helemaal niet op te merken was nog veel erger.

“Wat een mafkees,” mompelde ze tegen zichzelf. Ze wist dat ze de enige persoon was die het zou horen, en daarvan moest ze zowel lachen als huilen.

Tijdens de hele rit huiswaarts piekerde Zoe over de gebeurtenissen die avond. Zeventien ongemakkelijke stiltes. Minstens twintig momenten waarop John op wat interesse van haar zou hebben gehoopt. Wie weet hoeveel ze zelfs niet had opgemerkt. Een gratis steakmaaltijd – niet genoeg om te compenseren voor het gevoel dat je een buitenstaander was die later eenzaam en alleen op je sterfbed zou liggen.

Met katten, natuurlijk.

Zelfs Euler en Pythagoras, miauwend en elkaar rivaliserend in het recht om op haar schoot te springen, konden haar stemming niet verbeteren. Ze pakte hen beiden op en zette hen neer op de bank. Het verbaasde haar niks dat ze allebei ogenblikkelijk de interesse verloren en over de rug van de bank gingen rondsluipen.

Ze opende de e-mail van Dr. Applewhite nog eenmaal, en keek naar het nummer van de therapeut dat zij had doorgestuurd.

Het kon toch geen kwaad?

Zoe toetste het nummer op haar mobiele telefoon in met een cijfer tegelijk, hoewel ze het al na een enkele blik onthouden had. Ze voelde haar adem stokken terwijl haar vinger boven de groene oproepknop hing, maar dwong deze toch omlaag en deed de mobiel aan haar oor.

Tring-tring-tring.

Tring-tring-tring.

“Hallo,” zei een vrouwenstem aan de andere kant van de lijn.

“Hallo-“ begon Zoe, maar ze stopte onmiddellijk toen de stem verder sprak.

“Dit is het kantoor van Dr. Lauren Monk. Helaas zijn we op het moment buiten onze kantooruren.”

Zoe kreunde inwendig. Voicemail.

“Als u een afspraak wil maken, een gemaakte afspraak wil veranderen, of een bericht wil achterlaten, doet u dat alstublieft na de p-“

Zoe rukte de telefoon van haar oor alsof deze in brand stond en beëindigde het gesprek. In de stilte miauwde Pythagoras luid en sprong van de armleuning van de bank op haar schouder.

Ze moest de afspraak maken, en snel ook. Dat beloofde ze zichzelf. Maar een dagje wachten kon geen kwaad, toch?