Kitobni o'qish: «Specialiteiten»
"THE RIGHT MAN ON THE RIGHT PLACE"
Ť_Het doet me groot genoegen dat er van dit werkjen 'n tweede druk gevraagd wordt. En, ronduit gezegd, het viel me tegen dat die niet sedert lang noodig was. 't Zal me waarlijk 'n groote voldoening wezen als deze uitgaaf wat spoediger uitgeput raakt dan de eerste, want—zoo onbescheiden als men wil, maar heel oprecht—ik geloof met zekeren my onbekenden recensent in den_ Spectator, dat er uit deze studie over Specialiteiten wel iets zou te leeren vallen voor Volksvertegenwoordigers, Kiezers en … sommige anderen.ť
Bovenstaande regelen maakten in 't najaar van 1875 den hoofdinhoud uit van het Ť_Voorbericht_ť waarmee deze tweede druk van m'n opstel over Specialiteiten in 't licht verschynen zou. Velerlei verdrietige omstandigheden maakten my het afwerken der in datzelfde Voorbericht toegezegde ŤNotenť tot-nog-toe onmogelyk.
Bovendien werd me van vele zyden onder 't oog gebracht dat het voor de koopers van den eersten druk myner werken niet aangenaam is, de volgende uitgaven daarvan al te zeer uitgebreid te zien.
Na vriendschappelyk overleg met m'n uitgever, verschynt nu deze tweede druk zonder die noten, en—op weinige min belangryke uitzonderingen na—onveranderd.1 De toelichtingen die me geschikt voorkomen tot verdere staving van de juistheid der hoofddenkbeelden waaraan dit werkje z'n oorsprong te danken heeft, zullen zoo spoedig mogelijk afzonderlyk worden uitgegeven.
Het is my onmogelyk dit berichtje te sluiten, zonder melding te maken van de echt-humane wyze, waarop ik in deze zaak door den heer WALTMAN2 behandeld werd.
Met zachtmoedig geduld droeg hy den last en de schade die myn gedurig uitstellen hem berokkenden, zonder ooit de verdrietelykheden die van dat dralen oorzaak waren, te vermeerderen door afdoening te vorderen op 'n wyze als waartoe hy van zyn standpunt volkomen gerechtigd zou geweest zyn. Hartelyk dank!
Wiesbaden Oktober 1878. MULTATULI.
I
Na Carnaval de Vénise en Duitsche eenheid, zal men moeielyk afgezaagder thema vinden dan dit arme mishandelde motto. Wanneer ik nu nog bovendien verklaar, niet volkomen zeker te zyn dat ik de zaak van Dr. DIBBETS onaangeroerd zal laten, en zelfs beloof hier-en-daar iets te zeggen over vaderlandsche welzynen, volksheilen en zulke zaken, dan zal men hoop ik inzien ditmaal niet te-doen te hebben met een der Ť_exentrieke stukken, gelyk men gewoon is van dien schryver te lezen_.ť Een kwalifikatie welke ik aanbeveel in de aandacht van referenten die geen kans zien zoodanig stuk van zoodanigen schryver behoorlyk te ontleden. Dit zy gezegd zonder minachting voor andere middelen die niet minder efficace werken, het zwartmaken byv. van des schryvers karakter. In beide gevallen kan men de moeite van 't kennisnemen, doorgronden en beoordeelen der behandelde zaak sparen en, niets zeggende, zich aanstellen alsof men iets gezegd had.
–Wel, kapitein, hoe bevalt u Amboina? vroeg onze goeie majoor HARTZFELD den Hollandschen gezagvoerder van 't schip dat my zou overvoeren naar Europa.
–Wat zal ik je zeggen, m'nheer! Amboina? Och, Amboina is … 'n eiland.
–Wel, referent, wat heeft die schryver geleverd?
–Wat zal ik u zeggen, Publiek. Die schryver is excentriek.
De goede majoor HARTZFELD toonde zich tevreden uit bescheidenheid. Hy eischte van m'n kaptein geen gemotiveerde analyse van den indruk dien 't hoogst-interessante Amboina op hem maakte. En ook ŤPubliekť is tevreden met z'n referent, al zy 't dan niet heel bescheiden zoo'n armen schryver doodteslaan met één slag.
Hebt ge er wel eens aan gedacht, Nederlanders, hoe excentriek de schoonste stukken uit uw Bybel zyn?
Nu, ik zal 't niet wezen. En daarom de zaak DIBBITS-KEER! En daarom dat versleten motto! En daarom ook die uitweiding over excentriciteit, een der meest afgezaagde minst excentrieke dingen van de wereld … zaak, woord en uitweiding daarover, alle drie.
Wie heden-ten-dage iets te zeggen heeft, waarby the right man on the right place kan worden te-pas gebracht, maakt zich waarlyk niet schuldig aan ongewoonheid. Men zegt—maar hier moet ik ernstig aandringen op geheimhouding—men zegt dat ergens in ons land zekere redakteur bezig is met het schryven van 'n hoofdartikel, waarin dat testimonium van het hedendaagsch savoir faire maar driemaal zal voorkomen. Indien 't hem gelukt, zal hy daarna z'n krachten beproeven aan 'n verhandeling zonder klinkers. Daar ziet hy kans toe. Maar 't andere …
Van jongs-af lette ik vry nauwkeurig op eb en vloed van modewoorden. Ik herinner me den tyd toen Ť_bluf_ť geboren werd. De lezer ziet hoe goedig ik hem gelegenheid bied tot goedkoope spotterny. Ik heb de woorden Ť_type_ť Ť_humor_ť en Ť_genie_ť in de kindsheid hunner populariteit gekend. Ť_Bepaald_ť is jonger. Een der nog jongeren is Ť_intens_ť om nu van Ť_objektief_ť en Ť_subjektief_ť niet te spreken …
* * * * *
Tot m'n schaamte moet ik erkennen dat m'n omgeving niet gedistingeerd genoeg was, om my in-staat te stellen tot het genieten der primeur van Engelsche stopwoorden. Een beetje Fransch, wat school-of studenten-latyn, een tot den huiselyken kring doorgedrongen straatterm—men kan z'n ooren niet sluiten—was alles wat my in m'n jeugd voortgezet werd. De Engelsche praatjes uit dien tyd bepaalden zich tot the devil is an ass take a basket and save the pieces of your soul, en Yankee Doodle's klacht: he couldn't find the town, he saw too many houses. Later, veel later, ontvingen we uit Amerika Jonathan's raadgeving aan z'n zoon: Ť_Be honest my boy, be honest if possible, but … make money_!ť Maar dat komt hier eigenlyk niet te-pas, want in die les steekt praktisch nut. Vandaar dan ook dat ze zelden wordt aangehaald. Men stopt haar weg om niet uit de school te klappen, waaruit schynt te blyken dat de diepte van den zin den opgang der verraderlyke klanken in den weg staat. Zinledige praatjes als de aangehaalde, hoe flauwer hoe liever, hebben méér kans op populariteit. Ze waren dan ook sans malice. Men gebruikte ze op z'n juffrouw Pieterse's Ťom zoo iets te zeggen.ť Men maakte er geen Ťeerst beginselť van, waarop—onder andere zaakjes—de heele schepping berustte. Men spon er geen hoofdartikels om heen. Men borduurde er geen tableau van wysheid of moraal op. Men sausde er geen smakeloos krantengerechtje mee …
Onschuldige jeugd!
* * * * *
Toch excentriek!
De inkleeding … misschien! Maar overigens … Lezer, ik koos m'n eigen manier om u voortebereiden tot het betoog dat de uitdrukking:
the right man on the right place
ten-onzent is afgedaald tot 'n armzalig vulsel, tot 'n scie, tot 'n stopwoord. Neen, tot iets ergers … tot 'n onwaarheid. Help my de dagen terugwenschen van den goeden Yankee, wiens liedje geen kwaad stichtte. Dat rymloos rympje van den rechten man op de rechte plaats, sticht wčl kwaad.
* * * * *
Indien al de hoedanigheden—of de hoogst bereikbare maat daarvan—die 'n veldwachter behooren te versieren, vereenigd worden aangetroffen in de persoon van X, dan juich ik—in de veronderstelling dat ik me verbeeld op de hoogte te zyn—zoo luid als iemand de benoeming van dien X tot veldwachter, toe. Men moet 'n ongeneeslyk melancholikus wezen, of al zeer weinig tyd hebben, om by zoo'n gelegenheid niet meetejuichen. In dezen zin alzoo durf ik 't Engelsch dicton niet aanvallen. Ik buig me voor de diepzinnige waarheid, dat'n zwaard past in z'n scheede, en 'n sleutel op 't slot waarbydi behoort. Dat 'n kraamkind in de wieg moet liggen—al blyf ik protesteeren tegen 't schommelen. Dat die X veldwachter wezen moet, en z'n neef Y lid van 'n invloedryk matigheidsgenootschap. Ook dat minister Z verdiende bevorderd te worden tot ambteloos burger … altemaal right things on their right places, of disederata daartoe strekkende.
Maar eilieve, we zullen toch niet van Engelsche wyzen hoeven te leeren dat men geen kraamkind veldwachter maakt, dat minister Z op geen enkel slot past, en dat men Y z'n roes niet kan laten uitslapen in 'n wieg? Dit alles wisten wy reeds in Yankee's tyd, en zelfs vóór WILLEM den Veroveraar. Ik bedoel den Normandischen WILLEM.
Er moet dus in dat gezegde over de juiste plaatsing van personen —tenzy daarin géén zin hoegenaamd ligge—iets verscholen zyn, dat de geestelyk-geringe man niet zoo terstond vat, en deze meening wordt bevestigd door de koppigheid waarmee men die uitspraak handhaaft in 't bezit der bewyzen van haar Engelschen oorsprong.
De uitstekende X is dus veldwachter geworden.
–Dat doet me genoegen. Hy was twaalf jaren lang 'n voorbeeld van dragondertrouw, geloof ik.
–Hm! Dŕt is nu juist de reden van z'n benoeming niet. Hy reed nooit te-paard.
–Hy heeft veel vrouwen en kinderen …
–'t Kan zyn. Maar niet daarom werd hy aangesteld.
–Hy is Ťfinaalť vry van sterken drank.
–'t Is mogelyk. Maar … je bent er nog niet.
–Hy heeft weinig vrouwen en géén kinderen, maar zal trouwen met de keukenmeid van den burgemeester?
–Dat is zyn zaak. Niet daarom is hy benoemd.
–Hy gebruikte Theophile's wonderbalsem. Z'n knevel zal alle dieven en jachtstroopers schrik inboezemen.
–Mis!
–Ik geef 't op.
–Onnoozele! Raad nog eens!
–Hy, hy, hy … ik weet het waarlyk niet.
–Och, m'n waarde oudmodische gearriëreerde allerbeste vriend … je bent honderd jaar ten-achter. X is … the right man on the right place! Dat 's wat anders dan vrouwen, kinderen, knevels en 'n keukenmeid!
Wie nu nog minder Engelsch verstaat dan 'n gepensioneerd Gouverneur- Generaal, zou byna in verzoeking komen te gelooven dat die woorden een onvertaalbaar tooverformulier inhouden, 'n verzekering dat X z'n benoeming aan de wondervolle tusschenkomst van 'n beschermengel te danken had, die in droomgezicht of donderwolk den burgemeester verschenen was …
Niets van dat alles. De heele zaak komt hierop neer, dat X geschikt werd geacht voor die betrekking.
Eilieve, waarom drukken wy zoo'n eenvoudige begrypelyke Hollands- menschelyke zaak in vreemde taal uit?
* * * * *
Ik herinner me hoe in 1842 de vriendin eener dame te Padang, die over haar geringe afkomst werd gehekeld …
ŤHaar vader was trompetterť had men beweerd.
… hoe die vriendien party-trok voor de gehoonde afwezige, met 'n heftig:
Ja, maar … 'n Engelsche trompetter!
Dŕŕrover werd gelachen. Men vond de verdediging even zot als de aanval dom en kwaadaardig was. Doch, ik vraag u, Nederlanders, U die aldus Ťvolkerenwysheidť borgt van den vreemdeling, of ge niet wat al te gastvry zyt in het onthalen van 't Engelsch trompetterskind dat we hier onderhanden hebben genomen om 't 'n fatsoenlyke begrafenis te bezorgen? Komaan, ik stel u voor, alle kinderen even lief te hebben —van trompetters en anderen—maar juist dŕŕrom geen onverdiende hoogheid toetekennen aan vreemd kroost, en vooral niet omdat er wat trompetterigs bykomt.
Laat ons eenvoudig zyn, en nu-en-dan—als het te-pas komt, waarom niet?—vorderen dat ieder en alles op de plaats zy, waarvoor hy en het geschikt zyn. En laat ons dit doen zonder 'n ophef alsof we de diepzinnigste waarheid van de wereld verkondigen. Laten we daarby de leugen vermyden, klaterwaarde van citaat optedringen aan 'n uitspraak, zoo huisbakken-eenvoudig dat er geen geklater, geen Engelsch en vooral geen trompet—ik spreek nu niet van hoofdartikel- schryvery—by te-pas komt.
* * * * *
Indien ik hier m'n uitval tegen de pretentieuze afkomst van die Padangsche dame besluiten mocht, had de heele uitval achterwege kunnen blyven. Ik heb betoogd dat men zeer goed in 't Hollandsch zeggen en doordryven kan, dat het nuttig is, ieder te plaatsen waar hy naar gaven, karakter, fortuin, ouderdom, enz., tehuis behoort. En … dat men zich daarby niet behoeft te beroepen op exotische wyzigheid. Welnu, ik mag na dit allergemakkelykst betoogje, niet van dat onderwerp afstappen. Want ik hoop opgewekt te hebben tot de vraag:
–Wanneer die Engelsche waarheid zoo eenvoudig voor de hand ligt, vanwaar dan dat ze, alsof 't een diepzinnig spreekwoord was, kracht van tekst heeft gekregen? Er moet daarin toch iets meer liggen dan in sommige andere spreekwyzen—Ť_mooi weer vandaag_ť Ť_twee maal twee is vier_ť de Nederlander is braaf, enz. enz.—die we gewoon zyn in 't Hollandsch te zeggen. Beproef gyzelf eens, aan een lauw, dor, banaal hoofdartikel schyn van gewicht te geven …
–Zonder klinkers?
–Neen, zonder scie, zonder stoplap van dien aard.
–Ge erkent dus dat het Engelsch trompetterswicht 'n scie is.
–Ten-naaste-by. Ik erken dat het zich wat te burgerlyk voordoet om pretentie te gronden op vreemdigheid van afkomst. Maar vanwaar dan de ophef? Er moet toch 'n oorzaak zyn waarom zoo'n … praatje fortuin maakte. Men zou toch niet wanen of beproeven 't publiek te imponeeren met elke andere banaliteit in vreemde taal uitgedrukt?
–Spreek toch niet te stout over wat men niet beproeven zou. Ik heb waarlyk wel wanhopiger pogingen zien gelukken, om nňg gewonen wysheid, nňg onbeduidender wawelpraat, als een onder SIS-tempels opgegraven mysterie binnen-te-smokkelen in de gemoederen van lezers en hoorders. Bron van oneindige kracht, uw naam is kwakzalverij!
Wie by de verheffing eener persoon tot eenig ambt, z'n tevredenheid daarover zou te kennen geven door't aantoonen van de oorzaken die zoodanige benoeming wettigen, heeft minder kans z'n overtuiging over te gieten in de gemoederen der lezers, dan iemand die z'n oordeel onder bescherming stelt van zoo'n als eerwaardig geykten term. En … de methode is gemakkelyker. Even als in de wiskunde met formules, wint men een meestal lastige en daarom eens-vooral als geldig aangenomen redeneering uit. Maar—niet als in de wiskunde—voelt men soms behoefte aan formules—zegge: frazen—om, onder valsch voorgeven van overbodigheid, de aandacht van 'n onjuiste redeneering afteleiden.
Op de vraag: Ťis die benoeming goed, nuttig, oorbaar, rechtvaardig?ť stelle men zich niet tevreden met 'n Engelschen deun, en zelfs niet met 'n Hollandschen. De hoorder of lezer heeft recht op aantooning der gronden waarop de tevredenheid met zulke aanstelling berust. De verzekering: ŤA, B, C, is de rechte man op de rechte plaatsť is geen betoog. Het is 'n uitspraak die—om iets waard te zyn—betoog noodig heeft.
Dat nu de velen die klank voor zin nemen, uit traagheid met zulke klanken tevreden zyn, heldert nog geenszins op, waarom juist het hier behandeld Engelsch gezegde zooveel onverdiend fortuin maakte. Er moet nog 'n andere oorzaak wezen, die 't arme trompetterskind verhief tot 'n druk bereden stokpaard van krantenschryvers, en tot motto van dit opstel. Een ongewone eer, waarlyk! Want inderdaad, het is na den val der Fransche journalistiek—ieder zal toch nu wel erkennen, dat het ongelukkig Frankrijk aan frazen bezweken is!—'t is na de schipbreuk der couranten-wysheid zoo gemakkelyk niet 'n redakteur bytestaan in het telle-quelle vertoonbaar maken van 'n hoofdartikel! De Ťdeunť die thans nog altyd, na 't bloedig mene tekel aan de wanden der redaktie-bureaux, moed, lust en kracht levert tot het voorzetten van de ongezonde feestmalen waarop ŤPubliekť genoodigd wordt door de Belsasars van de pers, moet machtige beschermers hebben … verdedigers van 't nobel gehalte dier Padangsche vriendin.
En … de eer der plaatsing boven 'n stuk van my! Van my, die 't zelfs versmaden zou my op GÖTHE te beroepen ter illustreering van de waarheid dat twee meer is dan één, al zy 't dan dat die bekwame faiseur in z'n meer geprezen dan gelezen werken ontelbare zinsneden levert, waarin waarheden van dergelyk gehalte triumfantelyk worden verkondigd. Van my die m'n weerbarstig gemoed niet kan buigen tot 'n eerbiedig: Ťhoe koud vandaag … gelyk de groote dichtervorst zoo wél gezegd heeftť of: Ťkiespyn is onaangenaam … om de kernachtige uitdrukking van een onzer meest onsterfelyke redenaars te bezigen.ť Waarlyk er behoort iets toe, om—als right motto on the right place—boven 'n stuk van MULTATULI te staan …
Daar begin ik waarachtig zelf te trompetten!
Het kind dat ik uitkleeden en begraven wilde, heeft zich van my meester gemaakt.
Er moet iets achter steken. Die kracht …
Ik zal 't u zeggen. Om nu over andere oorzaken van meer ondergeschikten aard niet te spreken: 't onnoozel wicht heeft z'n taaie levensvatbaarheid te danken aan ons wanbegrip over SPECIALITEITEN.
Ook dat trompetterskind—van Hollandschen oorsprong ditmaal, of nagenoeg—behoort uitgekleed en ten grave geleid te worden. Als we daarin slagen, zullen we later wat minder last hebben van z'n schreeuwerig kameraadje.
* * * * *
Het is 'n onbetwistbare waarheid dat SOKRATES eenmaal den jongen ALCIBIADES 'n duchtig lesje heeft gegeven over z'n onbescheidenheid.
Onbetwistbare waarheden zyn de zoodanigen, die eens ergens als 'n los vertellinkje geboekt werden, en later—liefst in 't Grieksch of Latyn—'n deun geworden zijn, waarbij men classiquement heel fatsoenlyk zweren mag.
–Ik geloof er niets van … zegt nu-en-dan de waarheidzoeker.
Maar hy vergist zich. Want:
't Is het kind van 'n Griekschen trompetter, roept de hartelijke vriend van buitenlandsche waarheid.
En we buigen 't hoofd voor die deftige afkomst.
't Is dus wel degelyk waar, dat ALCIBIADES door SOKRATES allerjammerlykst werd doodgeslagen met 'n bar: Ťm'n beste jongen, je ziet wel dat jy niet de rechte man op de rechte plaats zoudt zyn voor die betrekking.ť
Ik heb nu, om SOKRATES te binden aan de ekonomie van m'n prachtig motto—dat wel wat mank gaat aan tautologie3—den man iets gebrekkiger doen preken, dan naar we hopen z'n gewoonte was. De vraag is niet of SOKRATES zich beter uitdrukte dan onze hoofdartikelschryvers. De vraag is, wat er ontbrak aan de specialiteit van ALCIBIADES, om hem zoo'n Engelsche behandeling op den hals te halen!
De goeie jongen wou magistraat zijn, en SOKRATES—misschien opgestookt door de Jezuďten, maar PLUTARCHUS verzwygt dit voorzichtig—SOKRATES wilde hem nog wat op-school houden, 't Was nog zoo heel lang niet geleden, dat de kwajongen de straat van Athene met z'n lichaam plaveide. En dan dat schandaal met dien hond!
Ik trek geen party voor ALCIBIADES. Maar … ik protesteer tegen de wijze waarop de ander hem z'n onbevoegdheid, zyn gebrek aan specialiteit, voor de voeten wierp.
–Jy magistraat … Jy? Komaan, zeg my eens, hoe hoog is het budjet van den Staat?
Daar stond onze pretmaker. Hy had getold, gesold, gedold, gerold, geknikkerd, geknibbeld en gebikkeld, buren geplaagd, nachtwachts dol gemaakt …
En ook by SOKRATES kollegie gehouden, dat is waar. Maar … wat helpt dit, als men na dit alles nog niet weet hoe groot de inkomsten van den Staat zyn?
Gebrek aan specialiteit!
Ik vraag u, o SOKRATES, indien uw leerling eens, tusschen al z'n guitenstukken in, de Atheensche begrooting had vanbuiten geleerd—'t is niet zoo heel gewaagd, hiervan de mogelykheid te veronderstellen —zoudt ge hem dŕn uw stem hebben gegeven? Zou dŕt 'n reden hebben opgeleverd, om z'n specialiteit aantenemen als behoorlyk gestaafd?
Och, SOKRATES antwoordt niet. Het is onaangenaam spreken met menschen die dood zijn. Maar by-gebreke aan zyn antwoord, vraag ik den lezer, of liever—om niet andermaal vergeefs te vragen—myzelf:
Wat zyn specialiteiten?
Waar behooren ze?
Waar behooren ze niet?
En ik—in weerwil der bemoeienis van Ťwelwillende vriendenť nog steeds niet geheel-en-al dood—zal antwoorden zoo goed ik kan.
II
Wie 't goede wil, en daarom 't kwade bestrydt, vergist zich vaak—zooals andere geneesheeren—in de keuze der middelen. Ik vrees dat het vorig hoofdstuk niet goed geschreven is. Sommigen zullen 't geestig vinden, en by dezulken heb ik m'n doel gemist, wyl dan de aandacht werd afgeleid van de bestreden kwaal, om die overtebrengen op de eigenaardigheid van den geneesheer. Niet dáártoe meldt zich 'n arts by den zieke. En wie m'n betoog niet geestig vindt, heeft nog meer reden om de strekking daarvan te versmaden. Waartoe ik my dan ook by dezulken vriendelyk aanbeveel.
Indien ik my inderdaad vergist heb in de medikatie … men vergeve het my. Evenzeer als m'n vriend AUGUSTE, de advokaat-likdoornsnyder, ben ik 'n voorstander van emollients. Maar na zóó dikwyls m'n krachten vruchteloos beproefd te hebben aan 't uitroeien der frazenziekte, was ik eindelyk wel genoodzaakt m'n geluk te beproeven met cautéres van spot. Ik verzeker den lezer, dat ik bedroefd ben over de hardnekkigheid van de kwaal. Ingemoede tracht ik met gezond verstand te dienen. De Rede is m'n godin.
Waar ik haar zie miskennen, bloedt my het hart.
Niets natuurlyker alzoo, dan dat ik alles haat wat tot die miskenning aanleiding geeft, of daartoe meewerkt.
Onder de bondgenooten van redelooze Ongodsdienstigheid vinden we steeds in de voorste gelederen: fraze, spreekwoord, zegswys, manier van spreken, dicton, citaat, zaag en deun … altemaal adjudanten van den leugen-duivel, misbruik van het Woord—van den Logos—zonden tegen den H. Geest der Waarheid, Godslastering.
Het eerste woord waarmee de eerste misdadiger den eersten doodslag trachtte te vergoelyken, was … 'n praatje.
–Ben ik myns broeders hoeder? vroeg KAĎN.
–Neen (had het zonderling spook kunnen antwoorden, dat in sommige gedeelten van den bybel—volstrekt niet overal!—voor ŤGodť wordt uitgegeven) neen, maar die ambteloosheid gaf je geen recht dien broeder doodteslaan.
of:
–Niet dáárover loopt onze kwestie. De bedoeling van m'n vraag is, ňf je hem doodsloeg, en met welk recht?
KAĎN gebruikte die zegswyze—hy zal er wel bygevoegd hebben: gelyk de groote dichter zich uitdrukt, of: om 'n oudecht-vaderlandsch spreekwoord te bezigen … dat kleedt 'n fraze!—hy sprak zoo, uit verlegenheid.
Juist. Wie broeders doodstaat, en met Waarheid overhoop ligt, voelt zich verlegen. En 'n fraze is daarvan de korollaire uiting. Waar we dus frazen ontmoeten, ligt ergens een vermoorde broeder in 't kreupelhout.
En daarom zal men my vergeven dat ik naar helschen steen gryp om Ťpraatjesť uittebranden. ŤGodť deed het ook in die cause sélčbre. Hy maakte korte metten met den praatjesmakenden moordenaar, en smeet hem zonder veel vorm van proces 't paradys uit. Bien jugč!
* * * * *
Toen ik zoo-even de uitdrukking: huurfraze ontdekte, was ik zoo vergenoegd dat ik al m'n vrienden 'n driedaagsche champagneparty gegeven heb. Nog niet geheel bekomen van den roes dien ik me by zulke gelegenheden tot 'n gewoonte heb gemaakt, hoop ik in dit hoofdstuk alle geestigheid te vermyden, en de vraag: wat zyn specialiteiten? zoo burgerlyk-ordinair te behandelen, dat daaruit by geen mogelykheid 'n nieuwe champagneparty zal kunnen voortkomen. Dit vooruitzicht is my te aangenamer omdat ik eigenlyk geen wyn lust, en vooral niet het extrakt van rottekruid dat velen zich opdringen—alsof 't 'n zaagcitaat ware!—zoo byzonder lekker te vinden.
M'n vreugde over 't woord huurfraze vindt haar grond in de hoop dat dit woord zelf tot fraze zal verheven worden, en dat nog na veel eeuwen deze of gene woordenkramer zal worden doodgeslagen met 'n verpletterend: Ťje redeneering rydt op huurknollen … gelyk de groote MULTATULI zoo wčl gezegd heeft.ť Similia similibus!
Van m'n onsterfelykheid ben ik zeker. Ik heb te veel gezegd dat tot zaag kan omgeknoeid worden, om niet heel stevig in leven te blyven na m'n dood. Ik schaam my als ik bedenk hoevelen er gereed staan de skeletten van m'n arme statiepaarden, averechts opgetuigd voor hun huurkarretjes te spannen. Iets eerlyker dan PYTHAGORAS waarschuwde ik reeds voorlang tegen 't vervloekte autosephae … óók 'n fraze!
* * * * *
Specialiteiten zyn … byzondere dingen. Nu weet ge 't.
Generaliteiten zyn … algemeene dingen. Dŕt weet ge nu ook.
Wanneer men 't laatste van die beide woorden toepast op personen, dan zou men het allergevoeglykst kunnen toelichten door de omschryving: 'n generaliteit is de zoodanige die van alles—of van niemendal—verstand heeft. Iemand die tot alles bekwaam is, of tot niemendal.
Dat deze definitie even volledig en juist, als bondig is, valt in 't oog door vergelyking met het woord generaal: een militair die alle vyanden—of geen enkele vyand—doodslaat, in tegenstelling van den soldaat die zeer speciaal slechts op 'n enkelen tegenstander aanlegt, en dien enkelen maar zelden raakt.
Na deze zoo nauwkeurige en stipte ontleding van den zin dien wy aan 't woord generaliteit behooren te hechten—ik vermeed het heenwyzen naar species en genus, om m'n pedanterie te verbergen—zyn we nu voorbereid tot het wčl vatten van de beteekenis der uitdrukking die als uithangbord boven dit vertoogjen in zoo passend gezelschap geplaatst is. Een opschrift alzoo: on its right place.
Een specialiteit is …
Lieve lezer, ik weet het waarachtig niet!
Zou ook dŕt woord misschien 'n deun zyn, de basnoot waarop armoed aan denkvermogen 't maseurige wysje doedelt van den right man?
* * * * *
Na de duidelyke uiteenzetting van de beteekenis die we aan 't woord specialiteit moeten hechten, behandelen wy nu—ik hoop even afdoende—de vraag waar zoo'n specialiteit behoort geplaatst te worden?
Wel … niets eenvoudiger. On the right place, natuurlyk.
Wie dáármee niet tevreden is …
De bakker by z'n oven, de smid voor z'n vuur, de kat achter de kachel, en ROLLET in 't tuchthuis, als 't waar is althans, wat BOILEAU van dien heer zeide.
En waar specialiteiten niet behooren? Allereenvoudigst alweer!
ROLLET op 't kussen, enz. enz.
* * * * *
Het doet me waarlyk genoegen de verhandeling in drie deelen zoo goed en kort te hebben afgedaan. Ik gunde me ditmaal den tyd niet, den lezer te vervelen. Daar echter m'n blaadje nog niet vol is, vraag ik 't woord voor 'n klein verhaal. Misschien stelt het den lezer eenigszins schadeloos voor de lankdradigheid van de verhandeling.
Aan 'n table-d'hôte in den Haag, sprak ik. Dit moet vermeld worden als 'n uitzondering, dewyl anders gewoonlyk myn specialiteit in zwygen bestaat. Maar 'n zeer byzondere reden drong my … och, ik zeg niet gaarne waarom ik deel nam aan de konversatie.
Er was spraak van handel, winkeliers-smart, kramers-humbug, koopmanstrouw en verdere Nederlandsche volkomenheden. Ik had 'n paar bydragen geleverd, doch met weinig succes. Men vond ze niet pikant. 't Is dus met schroom dat ik die nu herhaal, maar ze kunnen by 't afspinnen van m'n vertelling niet gemist worden.
Ik verhaalde dan hoe 'n gefortuneerd jong-mens middel had weten te vinden om 'n zoogenaamd arbeiders-horloge van koper, voor honderd gulden te verkoopen aan 'n Ťvriendť die 't ding slechts uit de verte gezien had. De handige verkooper had zorggedragen zich te onthouden van de verzekering dat het van goud was, en op 't schertsend bod van den ander, die meende met 'n tamelyk kostbaar werk te doen te hebben, driemaal gevraagd: meen je 't?
–Ja, ja, ja, was er geantwoord, ik meen het!
–Daar heb je 't dan! werd er gezegd en ernstig volgehouden door den ander, tot de betaling inkluis.
Hierin lag nu de pointe van m'n vertelling niet. Maar ik meende die te leggen in 't vervolg van de historie. Een Ťzeer geachtť groothandelaar, scheepsreeder, diaken, enz. wien ik vroeger dat voorvalletje meedeelde, had me geantwoord: Ťhoor eens, daarin moet ik je nu tegenspreken. Hy had driemaal gewaarschuwd, en niet gezegd dat het van goud was. De ander had niet zoo onvoorzichtig moeten zyn … je begrypt … in den handel … neen, ditmaal ben ik 't niet met je eens … driemaal gewaarschuwd … wat wil je nog meer?
Ik had staat-gemaakt op wat verontwaardiging. Maar m'n table-d'hôte- gezelschap scheen voor 'n goed deel uit groothandelaars, scheepsreeders en kerkvoogden te bestaan. Niemand zei: hč!
Nu, 't gebeurt wel meer dat 'n vertelling dóórvalt. Ik moest me schikken.
Doch dit verklaarde niet waarom 'n heer die schuins tegenover me zat, my zoo vreeselyk boos aankeek. Ik kende hem niet, en pynigde m'n geheugen te-vergeefs met de vraag of ik dien man ooit kon beleedigd hebben? De table-d'hôte was zeer goed, ruim voorzien …
Ik moet er dit by zeggen, om te voorkomen dat men dien zuurkyker verdenke van spysnyd, of my van indiskretie in 't ledigen der schotels. Het stuk speelt in den goeden Toelast, waar de voorraad van gerechten waarlyk tegen grooter onbescheidenheid bestand is, dan ik noodig heb me te veroorlooven.
De man keek zuur, en was deftig.
Het uitvaren tegen witte dassen is wat zagerig geworden, en 't spyt me dus veroordeeld te zyn tot geschiedschryver der verblindende kleurloosheid van z'n keelbedervend halsgewaad. In 's hemelsnaam … dat is nu eenmaal zoo. En ook overigens zat de man vol witte dassen. Z'n zwarte rok was 'n witte das. Z'n welgedaan zachtblozend gelaat was 'n witte das. Z'n embonpoint was 'n witte das. En z'n zuurkyken … 'n luiermand vol witte dassen!
Na den diepen val van m'n vertelling, oogstte een commis voyageur grooten byval met oneindige Ťhé!ť 's in, over 'n verhaal dat met 'n Ťmooien slag in de amerikanenť eindigde.
M'n tweede neerlaag liet zich niet lang wachten. Ik verhaalde hoe 'n eerlyk man te … Groningen gebukt ging onder gewetenswroeging, omdat hy—door fielten meegesleept in Ťhandelszakenť—zich 'n tyd lang …
l'occasion, la faim, l'herbe tendre, Et quelque diable aussi le poussant…
Och, m'n goeie beste LAFONTAINE, die diable had best achterwege kunnen blyven! Honger, gelegenheid en … essenbladen zyn ruim voldoende om 'n afgetobden gebreklyder op 'n dwaalspoor te helpen. De man had meegedaan in 't maken van thee die in Gelderland langs de wegen groeit. En hy leed onder 't besef van die fout …
Ga heen in vrede, roep ik hem by dezen toe, en maak geen valsche thee meer. Uw zonden zyn u vergeven. Ik weet wat gy gedragen hebt. Čn daarover, čn omdat ge overigens uw geheel moeilijk leven offerdet aan de waarheid!
Maar niet dŕt vertelde ik aan m'n table-d'hôters. De tot 'n rampzalig einde veroordeelde pointe van m'n verhaal kwam hierop neer, dat ik—natuurlyk zonder namen te noemen—iets over die Geldersche- theekultuur gezegd had aan … 'n industrieel die allerliberaalst was. De man had me—daar gaat de pointe!—ouwerwetsch en dom gevonden, en geantwoord Ťdat zulke dingen overal gebeurden, en dat hyzelf 'n fabriek had van koffiboonen.ť
De gasten praatten dóór alsof ik niets interessants gezegd had. De witte dassen bleven zuurkyken.
M'n ouderling—hy was dit inderdaad—scheen verstand van wyn te hebben. Gedurig hield hij z'n glas tegen 't licht, en doorboorde het met kennersblikken. Hy dronk echter zeer weinig, waaruit ik opmaakte dat de wyn niet deugde. Ik bedroog me. Hy verzekerde z'n buurman die hem daarnaar vroeg, dat de wyn uitstekend was. Maar … zonderling, hy zei dit op ontevreden toon, en als iemand die 'n onaangename waarheid verkondigt.
Een maand later. Onder 't gereedmaken van m'n werk voor de pers, bleek me dat ik myn hier geuit voornemen maar gedeeltelyk volbrengen kňn. De bydrage tot de physiologie van kamerdienaars, is nieuw. Het viel my te zwaar die satyre achtertehouden … er stonden zooveel knechts op 'n spiegeltje te wachten!
Ook op andere plaatsen heb ik my aan eenige toelichting en uitbreiding schuldig gemaakt, zonder nu te spreken van de moeite die ik me gaf om, door 't omwerken van zinsneden die my in 't oorspronkelyke niet korrekt voorkwamen, de uitdrukking beter in overeenstemming te brengen met de gedachte. Of die moeite steeds met goed gevolg bekroond werd, is 'n verdrietige vraag die ik liever niet beantwoord. Het is nu eenmaal zoo, dat ik hier en daar iets veranderd en bygevoegd heb, en daarvoor vraag ik met 'n beroep op IDEE 112 verschooning aan de koopers van de eersten druk.
De uitbreiding en de veranderingen die ik my veroorloofde, zyn evenwel geenszins van dien aard dat zy de Noten en Toelichtingen overbodig maken, waarvan ik in bovenstaand berichtje gesproken heb. Ik meen ze grootendeels gereed te hebben, maar weet by ondervinding dat ik by 't overgeven van m'n werk aan de pers, gewoonlyk de behoelte aan omwerking inzie. Voor dien arbeid is gezondheid, stemming, loisir noodig. Zoodra ik kŕn!
MULT.
[Закрыть]
The right man on the right place.