Kitobni o'qish: «Moord met een hoger doel»
MOORD MET EEN HOGER DOEL
EEN AVERY BLACK-MYSTERY
BOEK 1
BLAKE PIERCE
Blake Pierce
Blake Pierce is de auteur van de bestselling mystery-serie met Riley Paige, die bestaat uit de spannende thrillers Eens weg (boek 1), Eens gepakt (boek 2) en Eens begeerd (boek 3). Blake Pierce is ook de auteur van de mystery-serie met MacKenzie White.
Blake is zelf al zijn hele leven lang een grote fan van mystery-boeken en thrillers. Hij hoort graag wat je van zijn boeken vindt. Neem gerust eens een kijkje op www.blakepierceauthor.com om meer over hem te weten te komen en op de hoogte te blijven van zijn boeken.
Copyright © 2016 door Blake Pierce. Alle rechten voorbehouden. Met uitzondering van toestemming onder de U.S. Copyright Act uit 1976, mag niets uit deze uitgave in enige vorm of op enige manier worden verveelvoudigd, gedistribueerd, overgedragen of opgeslagen in een database of een geautomatiseerd gegevensbestand, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Dit e-book heeft enkel een licentie voor persoonlijk gebruik. Dit e-book mag niet verkocht of doorgegeven worden aan derden. Als u dit boek met anderen wil delen, koop dan voor iedere ontvanger een afzonderlijk exemplaar. Als u dit boek aan het lezen bent of als dit boek niet alleen voor uw gebruik werd gekocht, retourneer het boek dan en koop uw eigen exemplaar. Dank u voor het respecteren van het harde werk van deze auteur. Dit is een fictief boek. Namen, karakters, bedrijven, organisaties, plaatsen, gebeurtenissen en incidenten zijn een product van de verbeelding van de auteur of worden fictief gebruikt. Enige overeenkomst met werkelijke personen, levend of dood is geheel toevallig. Jacket image Copyright miljko, gebruikt onder licentie van iStock.com.
ANDERE BOEKEN VAN BLAKE PIERCE
RILEY PAIGE MYSTERY-SERIE
EENS WEG (boek 1)
EENS GEPAKT (boek 2)
EENS BEGEERD (boek 3)
AVERY BLACK MYSTERY-SERIE
MOORD MET EEN HOGER DOEL (boek 1)
OP DE VLUCHT VOOR HOGERE KRACHTEN (boek 2)
INHOUD
PROLOOG
HOOFDSTUK EEN
HOOFDSTUK TWEE
HOOFDSTUK DRIE
HOOFDSTUK VIER
HOOFSTUK VIJF
HOOFDSTUK ZES
HOOFDSTUK ZEVEN
HOOFDSTUK ACHT
HOOFDSTUK NEGEN
HOOFDSTUK TIEN
HOOFDSTUK ELF
HOOFDSTUK TWAALF
HOOFDSTUK DERTIEN
HOOFDSTUK VEERTIEN
HOOFDSTUK VIJFTIEN
HOOFDSTUK ZESTIEN
HOOFDSTUK ZEVENTIEN
HOOFDSTUK ACHTTIEN
HOOFDSTUK NEGENTIEN
HOOFDSTUK TWINTIG
HOOFDSTUK EENENTWINTIG
HOOFDSTUK TWEEËNTWINIG
HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG
HOOFDSTUK VIERENTWINTIG
HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG
HOOFDSTUK ZESENTWINTIG
HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG
HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG
HOOFDSTUK NEGENTWINTIG
HOOFDSTUK DERTIG
HOOFDSTUK EENENDERTIG
HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG
HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG
HOOFDSTUK VIERENDERTIG
HOOFDSTUK VIJFENDERTIG
HOOFDSTUK ZESENDERTIG
HOOFDSTUK ZEVENENDERTIG
HOOFDSTUK ACHTENDERTIG
HOOFDSTUK NEGENENDERTIG
HOOFDSTUK VEERTIG
PROLOOG
Cindy Jenkins slaagde er maar niet in om het feestje van de studentenvereniging in het Atrium te verlaten. De enorme ruimte was versierd met stroboscooplampen, twee goed gevulde bars en aan het plafond hing een schitterende discobal die zijn kleurrijke lichtjes op de dansende feestgangers wierp. De hele nacht had ze met iedereen, maar met niemand in het bijzonder gedanst. Danspartners kwamen en gingen de hele avond. Cindy zwaaide met haar kastanjebruine haar en toverde voor elk van hen een perfecte glimlach tevoorschijn. Met haar kristalheldere blauwe ogen verleidde ze iedere danspartner. Dit was háár nacht, een feestje niet alleen voor de eer van Kappa Kappa Gamma, maar voor elk jaar dat ze het beste van zichzelf had gegeven.
Haar toekomst, zo wist ze, was verzekerd.
De afgelopen twee jaar had ze stage gelopen bij een van de grootste boekhoudbedrijven van de stad. Ze hadden haar onlangs zelfs een contract als assistent-boekhoudster aangeboden.
Haar startsalaris zou ruim voldoende zijn om enkele nieuwe outfits te kopen en ze zou makkelijk een flat kunnen huren in de buurt van het bedrijf. Haar resultaten? De beste van de klas. Ze zou best nog een tijdje kunnen flierefluiten tot het einde van het studiejaar, maar dat woord kwam niet in haar woordenboek voor. Met alles wat ze deed gaf ze altijd het beste van zichzelf. Intens werken en intens genieten, dat was haar motto. En vanavond wilde ze genieten.
Cindy schaterde het uit bij haar zoveelste behoorlijk sterke “Dreamy Blue Slush”-cocktail, schreeuwde mee met de Kappa Kappa Gamma-leus en danste uitbundig. De stroboscooplampen gaven haar bewegingen een bijzonder effect. Ze gooide haar weelderige haren naar achteren en fronste haar wenkbrauwen toen een student die ze al jaren kende haar wilde kussen. Waarom ook niet, dacht ze. Een kus kan toch wel, niets serieus, niets wat haar relatie zou schaden. Gewoon een kusje, zodat iedereen kon zien dat ze niet altijd dat brave meisje was dat alles volgens het boekje deed.
Haar vrienden moedigden haar met luide kreten aan. Cindy maakte zich los van de jongeman. Het dansen, de alcohol en de hitte eisten hun tol. Ze had moeite rechtop te blijven staan en lachend klampte ze zich weer aan hem vast.
“Kom je met me mee naar huis?” fluisterde hij.
“Ik heb een vriend.”
“Waar is hij dan?”
Inderdaad, dacht Cindy. Waar is Winston eigenlijk? Hij haatte dit soort studentenfeestjes. “Niet meer dan een zootje omhooggevallen meiden die te veel drinken en hun vriend bedriegen,” zei hij altijd. Nou, dacht ze, eigenlijk heeft hij wel gelijk. Iemand anders kussen terwijl ze eigenlijk al een relatie had was het avontuurlijkste wat ze ooit had gedaan.
Je bent dronken, mompelde ze in zichzelf. Ze moest hier weg.
“Ik moet gaan,” wauwelde ze.
“Nog een dans?”
“Nee,” antwoordde ze, “ik moet er echt vandoor.”
Met tegenzin liet de jongeman haar gaan. Starend naar de populaire laatstejaarsstudente van Harvard liep hij weer naar de dansende menigte en zwaaide naar haar.
Cindy duwde een bezwete lok achter haar oor en verliet de dansvloer; haar blik was troebel en ze had een gelukzalige glimlach op haar gezicht. Haar favoriete nummer begon te spelen en ze baande zich een weg tussen de dansende studenten door.
“Neeeeee!” riepen haar vriendinnen toen ze zagen dat ze op weg was naar de uitgang.
“Waar ga je heen?” vroeg een van hen.
“Ik ga naar huis,” zei ze vastberaden.
Haar beste vriendin Rachel maakte zich van de groep los en nam haar bij de hand. Rachel was een kleine, wat gedrongen brunette, helemaal niet het mooiste of slimste meisje van de groep, maar haar vurige, seksuele temperament zorgde ervoor dat ze altijd in het middelpunt van de belangstelling stond. Ze droeg een kort glitterjurkje en telkens als ze bewoog leek het alsof de naden het zouden begeven. “Je kunt helemaal nog niet naar huis!” schreeuwde ze.
“Ik heb echt te veel gedronken,” antwoordde Cindy.
“We hebben onze 1 aprilgrap nog niet eens uitgehaald! Die zou het hoogtepunt van het feest worden! Alsjeblieft? Blijf je nog even?”
Cindy dacht aan haar vriend. Twee jaar waren ze nu al samen. Ze zouden elkaar later op de avond zien. Ze dacht aan de kus op de dansvloer en vroeg zich af hoe ze dat ooit had durven doen.
“Nee echt,” zei ze, “ik moet ervandoor!” Ze keek Rachel aan, was zich bewust van de erotische uitstraling van haar vriendin, wierp een blik op de jongeman en voegde er lachend aan toe: “Wie weet waar ik verder nog toe in staat ben als ik blijf.”
“O!” riepen haar vriendinnen uit.
“Alle remmen los!”
Cindy gaf Rachel een zoen op haar wang en fluisterde: “Geniet nog van de avond. Ik zie je morgen wel.” Daarna vertrok ze naar huis.
Eenmaal buiten ademde Cindy de frisse avondlucht in. Ze veegde het zweet van haar gezicht en in haar korte gele zomerjurkje vervolgde ze haar weg door Church Street. De gebouwen in dit gedeelte van de stad waren lage bakstenen constructies, af en toe afgewisseld met enkele statige woonhuizen die door bomen waren omringd. Ze ging linksaf, Brattle Street in, stak de straat over en liep verder in zuidwestelijke richting.
Op de meeste straathoeken stonden straatlantaarns, maar een gedeelte van Brattle Street was in complete duisternis gehuld. Cindy liep vastberaden door en spreidde haar armen zijwaarts, alsof de schaduwen haar lichaam konden zuiveren van alcohol en uitputting en haar nieuwe energie konden geven voor haar afspraakje met Winston.
Links van haar zag ze een smal steegje. Instinctief was ze iets voorzichtiger: het was tenslotte al heel laat en ze kende maar al te goed de reputatie van deze verlaten wijk van Boston. Eigenlijk had ze helemaal geen zin om zich hier zorgen over te maken. De toekomst lachte haar stralend toe. Vanuit haar ooghoeken zag ze een beweging en ze draaide zich om. Te laat. Ze voelde plotseling een scherpe pijn in haar nek en haar adem stokte. Ze keek achterom en besefte opeens waar de pijn vandaan kwam.
Een naald.
De angst sloeg haar om het hart en de opwinding die ze daarnet nog voelde was meteen verdwenen.
Op datzelfde ogenblik voelde ze een duw in haar rug en een tengere arm greep de hare vast. Haar aanvaller was kleiner dan zij, maar bijzonder sterk. Ze werd het steegje in getrokken.
“Ssst!”
De gedachte dat dit een grap zou kunnen zijn verdween in het niets toen ze de boosaardige, sterke stem hoorde. Ze probeerde zich uit alle macht te verzetten en wilde het uitschreeuwen. Haar stem bleek het echter niet meer te doen. Het was alsof iets alle spieren in haar nek verlamde. Ook haar benen verloren hun kracht en ze kon amper nog rechtop blijven staan.
Doe iets, smeekte ze zichzelf en ze besefte meteen dat als ze niets zou doen, ze zou sterven. De sterke arm omklemde haar van rechts. Cindy kon zich uit de greep verlossen en spande haar nek om haar aanvaller een achterwaartse kopstoot te kunnen geven. Haar achterhoofd smakte tegen zijn neus en ze kon het bijna horen kraken. De man vloekte binnensmonds en liet haar los.
Rennen, dacht ze bij zichzelf.
Maar haar lichaam weigerde elke beweging. Haar benen begaven het en ze kwam hard op de straatstenen terecht.
Cindy lag op haar rug, haar benen en armen wijd uitgespreid. Ze kon zich niet meer bewegen.
Haar aanvaller knielde naast haar neer. Voor zijn gezicht viel het vieze haar van een slonzige pruik, hij had een valse snor en droeg een bril met sterke glazen. Zijn ogen, koud en hard, deden haar huiveren. Emotieloos. “Ik hou van jou,” zei hij.
Cindy probeerde te schreeuwen, maar kwam niet verder dan een zwak gemurmel.
Zijn gezicht raakte bijna het hare. Plotseling, alsof hij zich van de omgeving bewust werd, stond hij rechtop.
Cindy voelde dat hij haar handen vastgreep en haar verder de steeg in sleurde.
Haar ogen vulden zich met tranen. Alsjeblieft, smeekte ze bij zichzelf, help me, help! Ze dacht aan de studenten, aan haar vrienden, aan haar eigen gelach op het feest. Help!
Aan het einde van het steegje raapte de man haar op en omhelsde haar stevig. Haar hoofd viel slap op zijn schouder. Hij streelde liefdevol haar haren. Hij nam haar bij de hand en draaide haar rond alsof ze geliefden waren. “Alles komt goed,” zei hij luid, alsof anderen meeluisterden, “ik doe de deur wel open.”
Cindy zag wat verderop een groepje mensen staan. Ze had moeite met denken, kon zich niet bewegen en alle pogingen om te spreken faalden.
De deur aan de passagierskant van het blauwe minibusje stond open. Hij zette haar op de passagiersstoel en sloot het portier voorzichtig, zodat ze met haar hoofd tegen het raampje kon leunen.
Hij ging op de chauffeursstoel zitten en trok een zachte kussensloop over haar hoofd. “Slaap nu maar, mijn liefste,” zei hij toen hij de auto startte. “Slaap!”
Het minibusje reed weg en alles werd zwart voor Cindy’s ogen. Het laatste waar ze nog aan dacht was haar toekomst, haar mooie toekomst die zo plotseling was weggerukt.
HOOFDSTUK EEN
Avery Black stond helemaal achteraan in de overvolle vergaderzaal. Diep in gedachten verzonken leunde ze tegen de muur en nam alles in zich op. Meer dan dertig agenten hadden zich in de kleine vergaderzaal van het Boston Police Department in New Sudbury Street verzameld. Twee van de vier muren waren geel geschilderd, de andere twee waren glazen wanden die uitkeken op de tweede verdieping van het politiebureau. Hoofdinspecteur Mike O’Malley, geboren en getogen in Boston, liep zenuwachtig heen en weer achter het podium. O’Malley was klein, maar goed gebouwd voor zijn vijftig lentes en had donkere ogen en dito haar. Avery had het gevoel dat hij altijd onrustig was en niet lekker in zijn vel zat.
“En ten slotte,” zei hij met zijn zware accent, “wil ik graag Avery Black welkom heten op bij de afdeling Moordzaken.” Een plichtmatig geklap vulde de anders zo stille vergaderzaal.
“Nou, nou,” snauwde de hoofdinspecteur, “zo begroet je een nieuwe rechercheur toch niet? Black heeft meer arrestaties op haar naam staan dan jullie samen en rekende bijna in haar eentje de West Side Killers in. Een beetje meer respect tonen graag.” Terwijl hij dit zei knikte hij met een neutrale blik in de richting van de achterkant van de zaal. Avery hield haar hoofd gebogen en verschool haar gezicht onder haar geblondeerde haren. In haar zwarte onberispelijke broekpak en witte blouse, van toen ze nog strafrechtadvocaat was, zag ze er eerder uit als een advocaat dan als een agent. Deze outfit was trouwens een van de redenen waarom de meeste van haar collega’s haar ontweken of over haar roddelden.
“Avery!” De hoofdinspecteur wierp zijn armen in de lucht. “Ik probeer je hier wat steun te geven. Wakker worden!”
Verrast keek ze op en zag een zee van gezichten die haar vijandelijk aanstaarden. Ze begon zich werkelijk af te vragen of het wel zo’n goed idee was geweest om naar Moordzaken te komen. “Goed, over op de orde van de dag,” vervolgde de hoofdinspecteur. “Avery, mijn kantoor. Nu.” Daarop wendde hij zich meteen tot een andere agent. “En jou wil ik ook spreken, en jij, Hennessey, kom onmiddellijk hier. En Charlie, waar ga jij zo snel naartoe?”
Avery wachtte tot de menigte de vergaderzaal had verlaten voordat ze naar het kantoor van O’Malley liep. Bij de deur botste ze op een agent die ze al eerder op de afdeling had gezien, maar nog nooit formeel had begroet. Ramirez, een latino, was iets groter dan zijzelf, vrij tenger en met een bijzonder elegant voorkomen. Zijn haar was kortgeknipt, zijn baard pas geschoren en ondanks zijn strakke pak had hij iets soepels en nonchalants over zich. Hij nam een slokje van zijn koffie en bleef haar zonder enige emotie staan aankijken.
“Kan ik je helpen?” vroeg ze.
“Nee, het is net andersom,” zei hij, ‘ik ben degene die jou gaat helpen.”
Hij stak ter begroeting zijn hand uit, maar Avery nam deze niet aan.
“Ik wilde de beroemde Avery Black weleens persoonlijk ontmoeten. Er doen heel wat geruchten over jou de ronde. Ik wilde weleens weten wat ervan waar is. Tot nu toe heb ik gehoord: verstrooid en doet alsof ze te goed is voor het korps. Check, ik heb er twee goed. Niet slecht voor een maandag.”
Een vijandelijke benadering door haar collega’s was niets nieuws voor Avery. Al vanaf de eerste dag bij de politie, nu drie jaar geleden, had ze er al mee te maken. Nog nooit had ze er echte vrienden gehad en haar collega’s kon ze amper vertrouwen.
Avery drong zich langs Ramirez heen.
“Veel geluk bij de hoofdinspecteur,” riep Ramirez haar na, “hij kan echt een eikel zijn.” Het sarcasme in zijn stem ontging haar niet en ze wuifde zijn opmerking weg.
Door de jaren heen had Avery geleerd hoe ze haar vijandige collega’s moest aanpakken. Een raak antwoord geven was beter dan hen volledig negeren. Zo kon ze hen laten voelen dat ze zich niet liet afschrikken en dat ze vast van plan was te blijven.
Op de tweede verdieping van het politiebureau in het centrum van Boston was het altijd een drukte van jewelste. De kleedruimtes bevonden zich in het midden en werden door glazen kantoren omgeven. Door verschillende agenten werd Avery scherp aangekeken.
“Moordenaar,” hoorde ze iemand mompelen.
“Moordzaken ligt je perfect,” zei iemand anders binnensmonds.
Avery kwam langs een Ierse agent die ze ooit uit de klauwen van een bende had gered. Ze wierp Avery een vriendelijke blik toe en fluisterde: “Veel geluk, Avery. Je verdient het.”
Avery lachte haar toe. “Bedankt.”
Het eerste vriendelijk woord van de dag krikte haar zelfvertrouwen op en zelfverzekerd stapte ze het kantoor van de hoofdinspecteur binnen. Tot haar verbazing zag ze dat Ramirez door het raam stond toe te kijken. Hij hief zijn beker koffie en grijnsde.
“Kom binnen,” zei de hoofdinspecteur, “en sluit de deur.”
Avery ging zitten.
O’Malley zag er van dichtbij nog triester uit. Het was duidelijk dat hij zijn zwarte haar kleurde en rond zijn ogen en mond had hij talloze rimpels. Vermoeid wreef hij over zijn slapen en leunde naar achteren. “Vind je het leuk hier?” vroeg hij haar.
“Hoe bedoel je?”
“Ik bedoel dit hier, bureau A1, in het hart van Boston. Je zit er hier echt middenin. Het echte werk. Je komt uit een klein stadje, toch? Oklahoma?”
“Ohio.”
“Goed, goed,” mompelde hij. “Wat vind je nu precies zo boeiend aan dit politiebureau in het centrum? Er waren heel wat andere afdelingen hier in Boston waar je terechtkon. Je had in de buitenwijken kunnen werken. Heel wat bendes daar. Maar je solliciteerde enkel voor onze dienst.”
“Ik hou van grote steden.”
“Er lopen hier heel wat griezels rond. Weet je zeker dat je hier klaar voor bent? Dit is Moordzaken, heel wat anders dan jongeren die met elkaar op de vuist gaan.”
“Ik heb in mijn leven heel wat gezien: ik was erbij toen een van de leiders van de West Side Killers iemand levend vilde terwijl zijn bendeleden kalmpjes toekeken. Over welk soort griezels hebben we het hier?”
O’Malley hield haar nauwlettend in het oog. “Er is mij verteld,” zei hij, “dat die Harvard-psychopaat jou behoorlijk hard heeft aangepakt. Hij maakte je compleet belachelijk. Maakte je hele leven kapot. Van een veelbelovende advocaat naar de totale afgang, en dan niets meer. En later als groentje naar het politiekorps. Best wel pijnlijk, toch?”
Avery verschoof ongemakkelijk in haar stoel. Waarom kon hij het verleden niet laten rusten? Waarom moest hij hierop terugkomen? Waarom nu? Vandaag was een bijzondere dag: haar promotie bij Moordzaken. Ze wilde dat niets deze dag zou verpesten en zeker haar verleden niet. Wat voorbij is, is voorbij. Ze moest vooruitkijken.
“Toch kreeg je het prima voor mekaar,” zei hij met enig respect. “Je bouwde hier een nieuw leven op en dit keer aan de juiste kant. Respect. Maar,” zei hij, terwijl hij haar aankeek, “ik wil er zeker van zijn dat je hier klaar voor bent. Dus: ben je er klaar voor?”
Ze keek hem aan en vroeg zich af waar hij heen wilde. “Als ik er niet klaar voor was, zou ik hier niet zijn,” antwoordde ze.
Hij knikte tevreden. “We hebben net een telefoontje gekregen,” zei hij. “Een dood meisje. In scène gezet. Het ziet er niet goed uit. De mannen ter plaatse weten niet goed wat ze ervan moeten denken.”
Avery’s hart begon sneller te slaan. “Ik ben er klaar voor,” zei ze.
“Echt?” vroeg hij haar. “Ik weet dat je goed bent, maar als dit een grote zaak wordt, wil ik er zeker van zijn dat je niet zal instorten.”
“Ik zal niet instorten,” antwoordde ze.
“Dat is wat ik wilde horen,” zei hij en hij schoof wat met de papieren op zijn bureau. “Dylan Connelly staat aan het hoofd van de afdeling Moordzaken. Hij is momenteel ter plaatse, samen met de forensische dienst. Je hebt trouwens ook een nieuwe partner. Zorg ervoor dat hij het overleeft.”
“Dat was mijn schuld niet,” verdedigde ze zich. Ze voelde de woede in zich opkomen toen ze dacht aan het onderzoek van Interne Zaken, en dat allemaal omdat haar vorige partner – een zelfingenomen driftkop – een kogel door zijn lijf had gekregen toen hij in zijn eentje wilde infiltreren in een bende, om daarna met de pluimen van haar onderzoek te gaan pronken.
De hoofdinspecteur wees naar buiten. “Je partner wacht op je. Jij hebt de leiding. Stel me niet teleur.”
Ze draaide zich om en zag Ramirez staan. Ze kreunde. “Ramirez? Waarom hij?”
“On eerlijk te zijn,” zei O’Malley schouderophalend, “was hij de enige die met jou wilde samenwerken. De rest lijkt een hekel aan je te hebben.”
Ze voelde hoe de knoop in haar maag zich aanspande.
“Een betrouwbare, jonge rechercheur,” voegde hij eraan toe. Hij stond op ten teken dat hun gesprek afgelopen was. “Wees niet te kieskeurig wat vrienden betreft.”