bepul

Sherlock Holmes: De Agra-Schat

Matn
iOSAndroidWindows Phone
Ilova havolasini qayerga yuborishim mumkin?
Mobil qurilmada kodni kiritmaguningizcha oynani yopmang
TakrorlashHavola yuborildi

Mualliflik huquqi egasi talabiga ko`ra bu kitob fayl tarzida yuborilishi mumkin emas .

Biroq, uni mobil ilovalarimizda (hatto internetga ulanmasdan ham) va litr veb-saytida onlayn o‘qishingiz mumkin.

O`qilgan deb belgilash
Shrift:Aa dan kamroqАа dan ortiq

„Op zekeren dag echter vernam ik dat hij stervende was. Ik snelde onmiddellijk naar den tuin, als waanzinnig van vrees dat hij mij zoude ontsnappen, en toen ik door het venster loerde zag ik hem te bed liggen, terwijl zijn zoons aan zijne zijde stonden. Ik stond op het punt om naar binnen te klimmen en hen te overvallen, doch juist op dit oogenblik zag ik dat hij stierf. Toch drong ik nog dienzelfden nacht zijn kamer binnen en onderzocht zijne papieren om te zien of ik er uit zou kunnen gewaar worden waar hij den schat verborgen had. Ik vond echter geen woord daaromtrent, en moest dus wanhopig terugkeeren. Alvorens ik heenging bedacht ik, dat indien ik ooit mijn Sikhsche vrienden weder mocht ontmoeten, het eene voldoening voor hen zoude wezen, te weten dat ik een teeken van onzen haat had achtergelaten; daarom schreef ik het „teeken der vier” op een kaart en bevestigde het op het lijk. Al het overige is u reeds bekend. En dat ik u het geheel naar de zuivere waarheid heb verhaald, geschiedde niet om u te vermaken, doch wel omdat ik geloof dat mijn beste verdediging bestaat om niets terug te houden, doch bekend te maken hoe laaghartig ik door majoor Sholto behandeld ben, en hoe onschuldig ik ben aan den dood van zijn zoon.”

„Dit is een hoogst merkwaardig verhaal,” zei Sherlock Holmes, „het overige is mij zeker bekend, behalve dat het uw eigen touw was waarlangs gij uwen weg in de sterfkamer vondt. Tevens had ik gehoopt dat Tonga al zijn doornen verloren had; maar het gelukte hem toch er ons een in de boot te blazen.”

„Hij had ze ook allen verloren, sir, behalve deze eene, die nog in zijn blaas-pijp was achtergebleven.”

„O ja;” zei Holmes, „daar had ik niet aan gedacht.”

„Wenscht u mij nog omtrent het een of ander te ondervragen?”

„Ik dank u,” antwoordde mijn metgezel.

„Welnu, Holmes,” zeide Athelney Jones, „gij zijt iemand met wien men geduld moet oefenen, en wij weten allen dat gij een kenner van misdaden zijt; maar plicht blijft plicht, en ik ben eigenlijk wel wat te ver gegaan met te doen wat gij en uw vriend mij verzocht hebben. Het rijtuig staat nog te wachten, en daar zijn twee inspecteurs beneden. Ik ben u beiden wel verplicht voor uwen bijstand. Men zal u gewis nog nader bij het rechtsgeding noodig hebben. Goeden nacht.”

„Goeden nacht, heeren,” zei Holmes laconiek.

„Gij eerst, Small,” sprak nu Jones tot zijn gevangene, toen zij de kamer verlieten, „ik zal wel zorg dragen dat gij mij niet „knuppelt” met je houten been, wat je ook aan dien heer op de Andaman-eilanden mocht gedaan hebben.”

„Welnu, dit is dus het einde van ons klein drama,” merkte ik op, nadat wij een poos zwijgend hadden zitten rooken, „ik vrees dat het het laatste onderzoek zal geweest zijn waarbij ik het geluk had uw methode te bestudeeren. Miss Morstan heeft mij de eer bewezen mij als haren aanstaanden echtgenoot aan te nemen.”

Hij maakte een ontevreden gebaar.

„Ik heb dat gevreesd,” zeide hij, „ik kan u waarlijk niet feliciteeren.”

Ik werd een weinig ontstemd.

„Hebt gij eenige reden om niet ingenomen te zijn met mijne keuze?” vroeg ik.

„In geen geval. Ik denk dat zij een der bekoorlijkste jonge dames is, die ik ooit ontmoette, en zeer nuttig zoude hebben kunnen worden voor onderzoekingen, zooals wij er thans een hebben ingesteld. Denk maar hoe zij voor alle andere papieren die schets van het Agra-fort bewaarde. Maar liefde is een zaak die invloed heeft op het menschelijk gevoel, en al wat dit doet is in strijd met de ware, koele rede, die ik boven alle gewaarwordingen stel. Ik voor mij zou nimmer huwen, of ik moest mijne gevoelens verloochenen.”

„Ik hoop dat mijn oordeel het uwe zal overleven,” zeide ik lachend, „maar gij ziet er verdrietig uit.”

„Ja; de reactie is gekomen. Ik zal gedurende een week zoo boos als een spin zijn.”

„Vreemd,” antwoordde ik, „hoe zaken, die ik bij een ander man lusteloosheid zou noemen, in strijd zijn met uwe geestkracht.”

„Dat is zoo,” hernam hij, „ik bezit tegelijkertijd de gegevens van een „suffer” en die van een gezellig mensch. Ik denk vaak aan deze regels van Goethe:

„Schade dass die Natur nur einen Mensch aus dir schuf,

Denn zum würdigen Mann war und zum Schelmen der Stoff.”

„A propos, wat die Norwood-geschiedenis betreft, ziet gij dat zij zooals ik veronderstelde, een bondgenoot in het huis hadden, die geen ander kon zijn, dan de huisknecht Lal Rao; en werkelijk heeft Jones het genoegen, een flinken visch gevangen te hebben.”

„De verdeeling schijnt mij niet eerlijk,” merkte ik op, »gij hebt al het werk verricht. Ik verwerf er een vrouw door, Jones de eer… wat blijft er nu voor u over?”

„Voor mij,” zeide Sherlock Holmes, »blijft nog de cocaïne-flesch.”

En hij strekte er zijn lange, witte hand naar uit.

EINDE