Een Schreeuw Van Eer

Matn
Seriyadan De Tovenaarsring #4
0
Izohlar
Parchani o`qish
O`qilgan deb belgilash
Shrift:Aa dan kamroqАа dan ortiq

Voor Thor het kon beseffen, voelde hij hoe hij hard in zijn maag werd gestompt, waardoor hij op zijn rug belandde. Hij keek op en zag een krijger een dubbelzijdige hamer uithalen en naar zijn borst brengen.

Thor rolde om en de hamer mist hem op een haar na, waarna hij zich diep in de grond boorde, tot aan het handvat. Hij besefte dat de hamer hem verpletterd zou hebben.

Krohn besprong de man en liet zijn slagtanden in de elleboog van de man zinken; de soldaat boog voorover en sloeg Krohn keer op keer. Maar Krohn weigerde los te laten, tot hij uiteindelijk de arm van de man afrukte. De soldaat gilde en viel op de grond.

Een andere soldaat stapte naar voren en haalde met zijn zwaard uit naar Krohn; maar Thor rolde om en wist met zijn schild de aanval af te weten. Zijn hele lichaam trilde van de impact. Maar op dat moment was Thor onbeschermd, en een andere krijger reed met zijn paard over hem heen en vertrappelde hem. De paardenhoeven voelden alsof ze elk bot in zijn lichaam vermorzelden.

Meerdere McCloud soldaten sprongen van hun paarden af en omsingelden Thor.

Thor besefte dat hij op de verkeerde plek was; hij zou er alles voor geven om nu weer op zijn paard te zitten. Terwijl hij op de grond lag, zijn hoofd gillend van de pijn, zag hij vanuit zijn ooghoeken de andere leden van de Krijgsmacht vechten. Ze begonnen terrein te verliezen. Eén van de jongens die hij niet kende gilde, en Thor zag hoe een zwaard zijn borstkas doorboorde. Hij viel voorover, dood.

Een andere jongen van de Krijgsmacht schoot hem te hulp, en doodde zijn aanvaller met een speer—maar werd tegelijkertijd van achteren aangevallen door een McCloud, die een dolk in zijn nek dreef. De jongen schreeuwde en viel van zijn paard, dood.

Thor keek op en zag een half dozijn soldaten op zich afkomen. Eén van hen hief zijn zwaard en mikte op zijn gezicht, en Thor wist de aanval met zijn schild te blokkeren. Maar een ander trapte Thors schild uit zijn handen.

Een derde aanvaller stapte op Thors pols en duwde hem tegen de grond.

Een vierde aanvaller stapte naar voren en hief een speer. Hij stond op het punt hem door Thors borst heen te boren.

Thor hoorde een luid gegrom, en Krohn besprong de soldaat, waarna hij hem tegen de grond aanduwde. Op dat moment verscheen er een soldaat met een knuppel, die Krohn zo hard sloeg dat hij jankend op zijn rug terecht kwam.

Een andere soldaat stapte naar voren. Hij boog zich over Thor heen en hief een drietand. Hij keek dreigend naar beneden, en dit keer was er niemand om hem te stoppen. Hij mikte recht op Thors gezicht, en terwijl Thor daar lag, tegen de grond gedrukt, hulpeloos, wist hij dat hij er geweest was.

HOOFDSTUK ZEVEN

Gwen knielde aan Godfreys zijde in het claustrofobische huisje. Ze kon het niet meer verdragen. Ze had urenlang haar broers gekreun aangehoord, en ze had gezien hoe Illepra’s gezicht steeds somberder werd, en het leek vrijwel zeker dat hij zou sterven. Ze voelde zich zo hulpeloos door daar zo te zitten. Ze had het gevoel dat ze iets moest doen. Wat dan ook.

Ze voelde zich geteisterd door schuld en bezorgdheid om Godfrey—maar ook om Thor. Ze kon het beeld dat hij de strijd tegemoet reed, recht in een hinderlaag van Gareth, maar niet uit haar hoofd zetten. Ze had het gevoel dat ze Thor ook moest helpen. Ze werd gek van het nietsdoen.

Gwen stond ineens op, en ze haastte zich door het huisje.

“Waar ga je heen?” vroeg Illepra, haar stem schor van het zingen van alle psalmen.

Gwen draaide zich naar haar om.

“Ik kom terug,” zei ze. “Er is iets dat ik moet proberen.”

Ze opende de deur en haastte zich naar buiten, en knipperde met haar ogen: de lucht was vergeven met rode en paarse tinten, en de tweede zon hing als een groene bal aan de horizon. Akorth en Fulton stonden nog steeds op wacht—ze sprongen op en keken haar bezorgd aan toen ze haar zagen.

“Zal hij het overleven?” vroeg Akorth.

“Ik weet het niet,” zei Gwen. “Blijf hier. Houdt de wacht.”

“En waar gaat u heen?” vroeg Fulton.

Ze had een idee gekregen terwijl ze in de bloedrode hemel keek en het mystieke gevoel in de lucht voelde. Er was één man die haar wellicht zou kunnen helpen.

Argon.

Als er een persoon was die Gwen kon vertrouwen, een persoon die om Thor gaf en die altijd trouw was geweest aan haar vader, een persoon die de kracht had om haar op de één of andere manier te helpen, dan was hij het.

“Ik moet een speciaal iemand opzoeken,” zei ze.

Ze draaide zich om en rende over de velden, op weg naar Argons huisje.

Ze was er al jaren niet meer geweest, maar ze herinnerde zich dat hij hoog op de verlaten, ruige vlaktes woonde. Ze rende en rende en stopte niet om op adem te komen terwijl het terrein steeds ruiger werd. Het gras maakte plaats voor steentjes, en toen voor rotsen. Het werd steeds winderiger, en het landschap werd griezeliger; ze had het gevoel alsof ze op het oppervlak van een ster liep.

Eindelijk bereikte ze Argons huisje. Buiten adem bonkte ze op de deur. Er was nergens een deurknop te bekennen, maar ze wist dat dit zijn huis was.

“Argon!” schreeuwde ze. “Ik ben het! MacGils dochter! Laat me naar binnen! Ik beveel het u!”

Ze bonsde en bonsde, maar het enige antwoord was het huilen van de wind.

Ze barstte in tranen uit, compleet uitgeput. Ze had zich nog nooit zo hulpeloos gevoeld.

Ze voelde zich hol, alsof ze nergens meer heen kon.

Terwijl de zon onderging, en de bloedrode hemel plaats maakte voor de schemering, draaide Gwen zich om en begon de heuvel weer af te lopen. Ze veegde de tranen van haar gezicht en probeerde wanhopig te bedenken waar ze nu heen moest.

“Alstublieft, vader,” zei ze hardop, terwijl ze haar ogen sloot. “Geef me een teken. Laat me zien waar ik heen moet. Laat me zien wat ik moet doen. Laat alstublieft uw zoon niet sterven. Niet vandaag. En laat alstublieft Thor niet sterven. Als u van me houdt, geef me dan antwoord.”

Gwen liep verder in de oorverdovende stilte, luisterend naar de wind, terwijl ze ineens inspiratie kreeg.

Het meer. Het Meer van Verdriet.

Natuurlijk. Het meer was waar iedereen heen ging om te bidden voor iemand die dodelijk ziek was. Het was een ongerept, klein meer, in het midden van het Rode Woud, omgeven door torenhoge bomen die de hemel in reikten. Het werd beschouwd als een heilige plek.

Dank u vader, dat u me geantwoord heeft, dacht Gwen.

Ze voelde dat hij nu bij haar was, en ze begon te rennen, op weg naar het Rode Woud, naar het meer dat haar verdriet zou aanhoren.

*

Gwen knielde aan de rand van het Meer van Verdriet. Haar knieën rustten op de zachte bodem van dennennaalden die zich als een ring om het water heen uitstrekte, en ze keek uit over het stille meer, het kalmste water dat ze ooit had gezien, het meer dat de opkomende maan weerspiegelde. Het was een schitterende volle maan, en hoewel de tweede zon nog niet helemaal onder was, kwam de maan al op, waardoor de Ring werd gehuld in het licht van zowel de zonsondergang de maan. De zon en de maan reflecteerden tegenover elkaar in het meer, en ze voelde de heiligheid van dit tijdstip van de dag. Het was het venster tussen het einde van de ene dag en het begin van de andere, en op dit heilige tijdstip, op deze heilige plek, was alles mogelijk.

Gwen huilde en bad met alles dat ze had. De gebeurtenissen van de afgelopen dagen waren teveel voor haar, en ze liet alles gaan. Ze bad voor haar broer, en voor Thor. Ze kon de gedachte dat ze hen deze nacht beide zou verliezen niet verdragen. De gedachte dat ze niemand meer zou hebben behalve Gareth. De gedachte dat ze zou worden uitgeleverd aan één of andere barbaar. Ze voelde haar leven om zich heen ineenstorten, en ze had antwoorden nodig. En bovenal, hoop.

Er waren veel mensen in haar koninkrijk die baden tot de God van de Meren, of de God van de Bossen, of de God van de Bergen, of de God van de Wind—maar Gwen had nooit in hen geloofd. Zij was, net als Thor, één van de weinigen die ingingen tegen het geloof in haar koninkrijk en het radicale pad volgden van het geloven in slechts één God, slechts één entiteit die het hele universum controleerde. Tot deze God bad ze.

Alstublieft God, bad ze. Breng Thor naar me terug. Laat hem veilig terugkeren. Laat hem de hinderlaag ontsnappen. Laat alstublieft Godfrey leven. En bescherm alstublieft mij—laat me niet uitgehuwelijkt worden aan die wilde. Ik zal alles doen. Geef me een teken. Laat me zien wat u van me wilt.

Gwen bleef een lange tijd zitten. Ze hoorde niets anders dan het huilen van de wind, die door de eindeloos lange dennenbomen van het Rode Woud waaide; ze luisterde naar het zachte gekraak van de takken die boven haar hoofd heen en weer zwaaide, naar de naalden die in het water vielen.

“Wees voorzichtig met wat je wenst,” klonk een stem.

Ze draaide zich met een ruk om en zag tot haar verbazing iemand staan, niet ver bij haar vandaan. Ze zou bang geweest zijn, maar ze herkende de stem onmiddellijk—een eeuwenoude stem, ouder dan de bomen, ouder dan de aarde zelf, en haar hart zwol terwijl ze zich realiseerde wie het was.

Daar stond hij, in zijn witte mantel en kap, met zijn doorzichtige ogen die door haar heen brandden alsof hij recht haar ziel in keek. Zijn staf lichtte op in het licht van de zon en de maan.

Argon.

Ze stond op en wendde zich tot hem.

“Ik heb u opgezocht,” zei ze. “Ik ben naar uw huisje gegaan. Hoorde u me kloppen?”

“Ik hoor alles,” antwoordde hij cryptisch.

Ze zweeg even. Hij was uitdrukkingsloos.

 

“Vertel me wat ik moet doen,” zei ze. “Ik zal alles doen. Alstublieft, laat Thor niet sterven. U kunt hem niet laten sterven!”

Gwen deed een stap naar voren en greep smekend zijn pols vast. Maar toen ze hem aanraakte voelde ze een verzengende hitte die via zijn pols door haar handen heen ging, en ze ziet hem los, overweldigd door de energie.

Argon zuchtte diep en liep naar het meer. Hij keek uit over het water, zijn ogen reflecterend in het licht.

Ze liep naar hem toe en ging zwijgend naast hem staan, wachtend tot hij klaar was om te spreken.

“Het is niet onmogelijk om het lot te veranderen,” zei hij. “Maar het vraagt een hoge prijs van de indiener. Je wilt een leven redden. Dat is een nobel streven. Maar je kunt geen twee levens redden. Je zult moeten kiezen.”

Hij keek haar aan.

“Zou je willen dat Thor deze nacht overleefd, of je broer? Eén van hen moet sterven. Het staat geschreven.”

Gwen was verafschuwd door die vraag.

“Wat voor keuze is dat?” vroeg ze. “Door één van hen te redden, veroordeel ik de ander.”

“Dat doe je niet,” antwoordde hij. “Ze zijn beiden voorbestemd om te sterven. Het spijt me. Maar dat is hun lot.”

Het voelde alsof er een dolk in Gwens maag was geduwd. Beiden voorbestemd om te sterven? Het was te afschuwelijk voor woorden. Kon het lot werkelijk zo wreed zijn?

“Ik kan niet de één boven de ander verkiezen,” zei ze uiteindelijk. Haar stem klonk zwak. “Mijn liefde voor Thor is sterker, natuurlijk. Maar Godfrey is mijn vlees en bloed. Ik kan het idee dat de één zou sterven ten koste van de ander niet verdragen. En ik denk ook niet dat zij dat zouden willen.”

“Dan zullen ze beiden sterven,” antwoordde Argon.

Gwen voelde zich overspoeld worden door paniek.

“Wacht!” riep ze uit, toen hij zich begon om te draaiden.

Hij keek haar aan.

“En ik dan?” vroeg ze. “Wat als ik zou sterven in hun plaats? Is dat mogelijk? Kunnen zij beiden leven, als ik sterf?”

Argon staarde haar een lange tijd aan, alsof hij haar diepste essentie in zich opnam.

“Je hart is puur,” zei hij. “Jouw hart is het meest puur van alle MacGils. Je vader heeft goed gekozen. Ja, dat heeft hij zeker…”

Argons stem vervaagde terwijl hij in haar ogen bleef staren. Gwen voelde zich ongemakkelijk, maar durfde niet weg te kijken.

“Vanwege jouw keus, vanwege jouw offer op deze nacht,” zei Argon, “heeft het lot geluisterd. Thor zal gered worden. Je broer ook. Jij zult ook blijven leven. Maar een klein deel van je leven zal je worden ontnomen. Onthoudt dat er altijd een prijs is. Je zult een gedeeltelijke dood sterven in ruil voor hun levens.”

“Wat betekent dat?” vroeg ze, terwijl de schrik haar om het hart sloeg.

“Op alles staat een prijs,” antwoordde hij. “Je hebt een keus. Wil je hem liever niet betalen?”

Gwen schraapte zichzelf bijeen.

“Ik zal alles doen voor Thor,” zei ze. “En voor mijn familie.”

Argon staarde dwars door haar heen.

“Thor heeft een grote lotsbestemming,” zei Argon. “Maar het lot kan veranderen. Ons lot staan in de sterren geschreven. Maar het wordt ook bepaald door God. God kan het lot veranderen. Thor was voorbestemd om deze nacht te sterven. Dankzij jou zal hij leven. Jij zult daar de prijs voor moeten betalen. En die is hoog.”

Gwen wilde meer weten, maar op dat moment werd ze verblind door een felle lichtflits, en Argon verdween.

Gwen keek om zich heen, maar hij was nergens te bekennen.

Uiteindelijk draaide ze zich om. Ze keek uit over het meer. Het zag er zo sereen uit, het was alsof er niets was gebeurd. Ze zag haar eigen weerspiegeling, en ze leek zo ver weg. Ze werd overspoeld door dankbaarheid, en uiteindelijk ook met een gevoel van vrede. Maar ze voelde ook angst voor haar eigen toekomst. Hoe graag ze het ook uit haar hoofd wilde zetten, bleef ze het zich afvragen: welke prijs zou ze betalen voor Thors leven?

HOOFDSTUK ACHT

Thor lag hulpeloos op de grond, midden op het slagveld, vastgepind door McCloud soldaten. Hij hoorde het geschreeuw van de paarden, van de mannen die om hem heen stierven. De ondergaande zon en de opkomende maan—een volle maan, voller dan hij ooit had gezien—werden plotseling geblokkeerd door een enorme soldaat, die zijn drietand ophief en zich schrap zette om hem door Thors schedel te boren. Thor wist dat zijn tijd was gekomen.

Thor sloot zijn ogen en bereidde zich voor op de dood. Hij voelde geen angst. Alleen spijt. Hij wilde meer tijd om te leven; hij wilde ontdekken wie hij was, wat zijn lot was geweest, en meer dan alles wilde hij meer tijd met Gwen.

Het was niet eerlijk dat hij zo moest sterven. Niet hier. Niet op deze manier. Niet vandaag. Het was zijn tijd nog niet. Hij voelde het. Hij was nog niet klaar.

Plotseling voelde Thor iets in zich opwellen: het was een trots, een kracht zoals hij nog nooit had gevoeld. Zijn hele lichaam begon te tintelen en werd heet. Er schoot een sensatie door hem heen, vanaf zijn voeten, door zijn benen heen, door zijn torso, zijn armen, tot zijn vingertoppen brandden, vonkend met een energie die hij nauwelijks kon bevatten. Thor liet een hevig gebrul uit, als een draak die uit het diepst van de aarde omhoog kwam. Hij schrok er zelf van.

Thor voelde de kracht van tien mannen door zich heen stromen terwijl hij zich uit de greep van de soldaten losrukte en opsprong. Voor de soldaat zijn drietand kon bewegen, deed Thor een stap naar voren, greep hem bij zijn helm en gaf hem een kopstoot, waardoor zijn neus brak; toen schopte hij hem zo hard dat de man als een kanonskogel naar achteren vloog, en onderweg tien mannen neerhaalde.

Thor schreeuwde met een hernieuwde woede terwijl hij een soldaat bij zijn kraag greep, hem hoog boven zijn hoofd optilde en hem in de menigte gooide. Hij nam een tiental soldaten mee alsof het kegels waren. Toen greep Thor een strijdvlegel met een drie meter lange ketting uit de handen van een soldaat. Hij zwaaide ermee in het rond, keer op keer, en haalde alle soldaten die binnen een radius van ten meter van hem stonden neer.

Thor voelde hoe zijn kracht bleef stijgen, en hij liet het overnemen. Terwijl een aantal mannen hem aanvielen, hield hij zijn hand op. Tot zijn verbazing voelde hij iets tintelen, en zag hij hoe er een koude mist uit zijn handen stroomde. Zijn aanvallers stopten plotseling, bedekt met een laagje ijs. Ze stonden compleet bevroren, niet in staat om te bewegen.

Thor draaide zijn handen in elke richting, en overal om hem heen bevroren mannen; het leek alsof het slagveld was gebombardeerd met ijsblokken.

Thor keek om, en zag hoe meerdere soldaten op het punt stonden om fatale klappen uit te delen aan Reece, O’Connor, Elden en de tweeling. Hij hief zijn handpalm en bevroor hun aanvallers, waarmee hij zijn strijdbroeders van de dood redde. Ze draaiden zich naar hem om en staarden hem aan met opluchting en dankbaarheid in hun ogen.

Het McCloud leger begon op te merken dat er iets aan de hand was, en ze werden wantrouwig. Ze begonnen zich terug te trekken, te bang om te dichtbij te komen terwijl ze tientallen van hun kameraden op het slagveld zagen, bevroren op hun plek.

Maar toen klonk er een gebrul, en er stapte een man naar voren, vijf keer zo groot als de anderen. Hij moest minstens vier meter lang zijn geweest, en hij droeg een zwaard dat groter was dan Thor ooit had gezien. Thor hief een handpalm op, in een poging hem te bevriezen—maar het werkte niet bij deze man.

Hij sloeg de energie weg alsof het slechts een vervelend insect was, en kwam dreigend op Thor af. Thor begon zich te realiseren dat zijn kracht niet perfect was; hij was verrast, en begreep niet waarom hij niet sterk genoeg was om de man tegen te houden.

De reus bereikte Thor in drie grote stappen en gaf hem een klap.

Thor ging hard tegen de grond, en voor hij zich kon omdraaien was de reus al bij hem en werd hij de lucht in getild. Hij gooide hem, en het McCloud leger schreeuwde triomfantelijk terwijl Thor een goede zes meter door de lucht zeilde voor hij de grond raakte. Thor had het gevoel alsof al zijn ribben gebroken waren.

Thor keek op en zag de reus op hem afkomen, en deze keer was er niets dat hij kon doen. Wat voor kracht hij ook had, het was op, zo leek het.

Hij sloot zijn ogen.

Alstublieft God, help me.

Terwijl de reus op hem af kwam, begon Thor een gedempt gezoem in zijn hoofd te horen; het werd sterker en sterker, en al snel werd het een gezoem dat buiten zijn gedachten plaatsvond, in het universum. Hij ervoer een vreemde sensatie die hij nog nooit eerder gevoeld had; het voelde alsof hij versmolt met het materiaal van de lucht, het zwaaien van de bomen, de bewegingen van de grassprietjes. Hij voelde een geweldig gezoem ten midden van dit alles, en terwijl hij een hand omhoog stak, voelde het alsof hij het gezoem verzamelde, uit alle hoeken van het universum, alsof hij het opriep.

Thor opende zijn ogen en hoorde een oorverdovend gezoem. Vol verbijstering keek hij toe hoe er een gigantische bijenzwerm materialiseerde in de lucht. Ze stroomden uit alle hoeken het slagveld op, en terwijl hij zijn handen ophief, voelde hij dat hij hen leidde. Hij wist niet hoe, maar hij wist dat hij het deed.

Thor bewoog zijn handen in de richting van de reus, en keek toe hoe de zwerm de lucht verduisterde, naar beneden dook, en de reus geheel bedekten. De reus hief zijn handen in paniek en gilde terwijl de bijen om hem heen zwermden. Ze staken hem duizend keer, tot hij op zijn knieën zakte, en toen, met zijn gezicht naar beneden, dood neerviel. De grond trilde van de impact van zijn lichaam.

Toen wendde Thor zijn hand richting de McCloud soldaten, die op hun paarden zaten en geschokt de gebeurtenissen gadesloegen. Ze wilden omkeren om te vluchten—maar er was geen tijd om te reageren. Thor zwaaide zijn hand in hun richting, en de zwerm bijen verliet de reus en begon de soldaten aan te vallen.

Het McCloud leger schreeuwde uit angst, en als één draaiden de soldaten hun paarden om en reden weg, terwijl de achterhoede door de zwerm werd aangevallen. Ze reden zo snel als ze konden. Sommigen van hen slaagden er niet in om op tijd weg te komen, en de ene na de andere soldaat viel van zijn paard. Het slagveld vulde zich met lijken.

Terwijl de overlevenden bleven doorgalopperen, achtervolgde de zwerm hen over de velden, de horizon in. Het oorverdovende geluid van het gezoem versmolt met het gedonder van de paardenhoeven en het geschreeuw van de mannen, tot ze uit het zicht waren verdwenen.

Thor was stomverbaasd: binnen enkele minuten was het slagveld verlaten en stil. Het enige dat er overbleef was het gekreun van de gewonde soldaten, die in hoopjes over het veld verspreid lagen. Thor keek om zich heen en zag zijn vrienden, compleet uitgeput, hijgend; ze waren bedekt met blauwe plekken en lichte verwondingen, maar ze waren in orde. Behalve, natuurlijk, de drie andere leden van de Krijgsmacht die hij niet kende. Zij hadden het niet gehaald.

Er klonk een gerommel aan de horizon. Thor draaide zich om en zag het leger van de Koning over de heuvel denderen, Kendrick voorop. Ze galoppeerden naar hen toe, en al snel hielden ze halt voor Thor en zijn vrienden, de eenzame overlevenden op het slagveld.

Thor stond daar, in shock, terwijl Kendrick, Kolk, Brom en de anderen afstegen en langzaam op Thor afliepen. Ze werden vergezeld door tientallen van de Zilveren, allemaal geweldige krijgers van het Leger van de Koning. Ze zagen dat Thor en de anderen daar alleen stonden op het bloederige slagveld, dat vergeven was van de lijken van honderden McClouds. Hij zag hun blikken, en hij zag bewondering en respect. Hij zag het in hun ogen. Het was wat hij zijn hele leven al gewild had.

Hij was een held.