Een Mars Van Koningen

Matn
Seriyadan De Tovenaarsring #2
0
Izohlar
Parchani o`qish
O`qilgan deb belgilash
Een Mars Van Koningen
Een Mars Van Koningen
Audiokitob
O`qimoqda Jeroen Kramer
33 891,57 UZS
Batafsilroq
Shrift:Aa dan kamroqАа dan ortiq

HOOFDSTUK VIJF

Thor volgde Reece op de voet, Krohn achter hem, terwijl ze door de doorgang naar de kamer van de koning liepen. Reece had hen door een geheime deur geloodst, verstopt in één van de stenen muren, en leidde hen nu, met een fakkel in zijn handen, door de nauwe doorgang. Ze baanden zich een weg door de kronkelende gangen van het kasteel. Ze gingen een smalle, stenen trap op, die naar een andere doorgang leidde. Ze namen een bocht, en voor hen bevond zich een andere doorgang. Thor verwonderde zich over hoe ingewikkeld deze doorgang was.

“Deze doorgang is honderden jaren geleden gebouwd,” verklaarde Reece fluisterend. Hij hijgde van de klim. “Het is gebouwd door mijn vaders overgrootvader, de derde MacGil koning. Hij heeft het gebouwd na een invasie—het is een ontsnappingsroute. Ironisch gezien hebben we sindsdien nooit meer een invasie meegemaakt, en deze doorgangen zijn al eeuwen niet gebruikt. Ze waren dichtgespijkerd, en ik heb ze ontdekt toen ik nog jong was. Ik gebruik ze zo nu en dan om het kasteel door te gaan zonder dat iemand weet waar ik ben. Toen we jonger waren, speelden Gwen en Godfrey en ik hier verstoppertje. Kendrick was te oud, en Gareth wilde niet met ons spelen. Geen fakkels, dat was de regel. Pikdonker. Het was behoorlijk beangstigend toen.”

Thor deed zijn best Reece bij te houden terwijl hij met een ongelofelijke virtuositeit door de gangen navigeerde. Het was duidelijk dat hij het hier kende als zijn broekzak.

“Hoe is het mogelijk dat je de weg hier nog weet?” vroeg Thor met ontzag.

“Het is best eenzaam om als jongen in dit kasteel op te groeien,” vervolgde Reece, “zeker als de rest ouder is, en je te jong bent om bij de Krijgsmacht te gaan, en er niets anders te doen is. Het was mijn missie om alle hoeken en gaten van deze plek te ontdekken.”

Ze namen weer een bocht, gingen drie stenen treden af, door een smalle opening in de muur, en vervolgens een lange trap af. Uiteindelijk arriveerden ze bij een dikke, eikenhouten deur, die bedekt was met stof. Hij drukte één oor ertegenaan en luisterde. Thor ging naast hem staan.

“Wat is dit voor deur?” vroeg Thor.

“Shhh,” zei Reece.

Thor zweeg en legde zijn eigen oor tegen de deur, luisterend. Krohn stond achter hem en keek hem aan.

“Dit is de achterdeur naar mijn vaders kamer,” fluisterde Reece. “Ik wil weten wie er bij hem is.”

Thor luisterde met een bonzend hart naar de gesmoorde stemmen achter de deur.

“Het klinkt alsof de kamer vol is,” zei Reece.

Hij draaide zich om en keek Thor veelbetekenend aan.

“Je loopt een storm in. Zijn generalen zullen er zijn, de raad, zijn adviseurs, zijn familie—iedereen. En ik weet zeker dat iedereen uitkijkt naar jou, zijn vermeende moordenaar. Je gaat een boze menigte in. Als mijn vader nog steeds denkt dat je hem trachtte te vermoorden, ben je er geweest. Weet je zeker dat je dit wilt doen?”

Thor slikte. Het was nu of nooit. Zijn keel werd droog, en hij besefte dat dit één van de meest cruciale momenten in zijn leven was. Het zou makkelijk zijn om terug te gaan, om te vluchten. Hij zou ergens een veilig leven kunnen leiden, ver weg van het Koninklijk Hof. Of hij kon door die deur lopen en mogelijk de rest van zijn leven in de kerker doorbrengen, met die criminelen—of zelfs geëxecuteerd worden.

Hij haalde diep adem, en nam een besluit. Hij moest zijn demonen recht in de ogen kijken. Hij kon niet terug gaan.

Thor knikte. Hij was bang om zijn mond open te doen, bang dat als hij dat deed, hij misschien van gedachten zou veranderen.

Reece knikte terug, met een goedkeurende blik. Hij duwde de ijzeren hendel naar beneden en leunde met zijn schouder tegen de deur.

Terwijl de deur openging, kneep Thor zijn ogen samen in het felle licht van de fakkel. Hij stond in het midden van de kamer van de koning, Krohn en Reece naast hem.

Er stonden zeker twintig mensen opeengepakt rond de koning, die op zijn bed lag; sommigen stonden over hem heen gebogen, anderen knielden. Om de koning heen stonden zijn adviseurs en generalen, samen met Argon, de Koningin, Kendrick, Godfrey—zelfs Gwendolyn. Het was een wake, en Thor voelde zich een indringer.

De sfeer in de kamer was somber, de gezichten stonden ernstig. MacGil lag op een stapel kussens, en Thor was opgelucht om te zien dat hij nog leefde—in elk geval voor nu.

Alle gezichten draaiden zich om, verschrikt door Thor en Reece hun plotselinge binnenkomst. Thor realiseerde zich hoe vreemd dat moest zijn geweest, hun plotselinge verschijning in de kamer, uit een geheime deur in de stenen muur.

“Dat is de jongen!” riep iemand, die opstond en hatelijk naar Thor wees. “Hij is degene die de koning trachtte te vergiftigen!”

Wachters kwamen uit alle hoeken van de kamer op hem af. Thor wist nauwelijks wat hij moest doen. Een deel van hem wilde zich omdraaien en vluchten, maar hij wist dat hij deze boze menigte onder ogen moest komen, en dat hij de koning van zijn onschuld moest overtuigen. Hij zette zich schrap terwijl meerdere wachters op hem afkwamen. Krohn, aan zijn zijde, gromde naar zijn aanvallers.

Terwijl Thor daar stond, voelde hij een plotselinge hitte in zich opkomen, een kracht die door hem heen ging; onvrijwillig hief hij een hand op, draaide zijn handpalm naar hen toe en richtte zijn energie op hen.

Thor kon het niet geloven toen ze allemaal, slechts enkele stappen van hem verwijderd, stopten, alsof ze bevroren waren. Zijn kracht, wat het ook was, hield hen tegen.

“Hoe durf je hier binnen te komen en je tovenarij te gebruiken, jongen!” riep Brom—de grootste generaal van de koning—terwijl hij zijn zwaard trok. “Was het niet voldoende om te trachten te koning te doden?”

Brom, die zijn zwaard had getrokken, kwam op Thor af; op dat moment werd Thor overspoeld door een gevoel, sterker dan hij ooit had gevoeld. Hij sloot simpelweg zijn ogen en concentreerde zich. Hij voelde de energie in Broms zwaard, de vorm, het metaal, en op de één of andere manier, werd hij één met het zwaard. Hij beval het te stoppen.

Brom stond abrupt stil, als bevroren.

“Argon!” Brom draaide zich om en schreeuwde. “Stop deze tovenarij meteen! Stop deze jongen!”

Argon deed een stap naar voren, en liet langzaam zijn kap zakken. Hij staarde Thor aan met intense, brandende ogen.

“Ik zie geen reden hem te stoppen,” zei Argon. “Hij heeft geen kwaad in de zin.”

“Ben je gestoord? Hij heeft bijna onze Koning gedood!”

“Dat is wat jij denkt,” zei Argon. “Dat is niet wat ik zie.”

“Laat hem,” klonk een grauwe, diepe stem.

Iedereen draaide zich om terwijl MacGil rechtop ging zitten. Hij zag er erg zwak uit. Het kostte hem duidelijk veel moeite om te spreken.

“Ik wil de jongen zien. Hij is niet degene die me heeft neergestoken. Ik zag het gezicht van de man, en hij was het niet. Thor is onschuldig.”

Langzaam lieten de anderen hun wapens zakken, en Thor ontspande zijn geest. Hij liet hen los. De wachters trokken zich terug, terwijl ze aarzelend naar Thor keken, alsof hij uit een andere wereld kwam. Langzaam deden ze hun zwaarden terug in de schacht.

“Ik wil hem spreken,” zei MacGil. “Alleen. Allemaal. Laat ons alleen.”

“Mijn Koning,” zei Brom. “Denkt u echt dat dit veilig is? Alleen u en deze jongen alleen?”

“Niemand raakt Thor aan,” zei MacGil. “Laat ons nu alleen. Jullie allemaal. Ook mijn familie.”

Er viel een zware stilte in de kamer terwijl iedereen elkaar aanstaarde, duidelijk niet wetend wat te doen. Thor stond als bevroren, nauwelijks in staat om alles te verwerken.

Eén voor één verlieten de anderen, inclusief de familie van de Koning, de kamer. Krohn vertrok met Reece. De kamer, die zojuist nog gevuld was geweest met mensen, was nu ineens leeg.

De deur sloot. Nu waren alleen nog Thor en de koning in de kamer, alleen in de stilte. Hij kon het nauwelijks geloven. Het deed Thor pijn MacGil daar zo te zien liggen, zo bleek, met zoveel pijn. Hij wist niet hoe het kon, maar het was bijna alsof er een deel van hem ook stervende was, daar op dat bed. Hij wilde meer dan wat dan ook dat de koning in orde zou zijn.

“Kom hier, mijn jongen,” zei MacGil zwakjes. Zijn stem was schor, het was nauwelijks meer dan gefluister.

Thor haastte zich naar de zijde van de koning en knielde voor hem. De koning hield een zwakke pols uit; Thor nam zijn hand en kuste hem.

Thor keek op en zag MacGil zwakjes naar hem glimlachen. Thor was verrast toen hij hete tranen over zijn eigen wangen voelde lopen.

“Mijn heer,” begon Thor, niet in staat om zich in te houden, “geloof mij alstublieft. Ik heb u niet vergiftigd. Ik wist alleen door mijn droom van het plan. Door een kracht die ik nog niet begrijp. Ik wilde u slechts waarschuwen. Alstublieft, geloof me—”

MacGil hief zijn hand, en Thor zweeg.

“Ik heb je verkeerd ingeschat,” zei MacGil. “Ik moest door een andere man worden neergestoken om te beseffen dat jij het niet was. Je trachtte me slechts te redden. Vergeef me. Je was loyaal. Wellicht de enige loyale persoon in mijn hof.”

“Ik wilde dat ik het bij het verkeerde eind had,” zei Thor. “Ik wilde dat u veilig was. Dat mijn dromen slechts illusies waren; dat u nooit vermoord zou worden. Misschien had ik het mis. Misschien overleefd u dit.”

MacGil schudde zijn hoofd.

“Mijn tijd is gekomen,” zei hij tegen Thor.

Thor slikte. Hij hoopte dat het niet zo was, maar hij voelde de waarheid.

“Weet u wie verantwoordelijk is voor deze afschuwelijke daad, mijn heer?” Thor stelde de vraag die in zijn geest had gebrand sinds hij de droom had gehad. Hij kon zich niet indenken wie de koning zou willen doden, of waarom.

 

MacGil staarde naar het plafond en knipperde moeizaam met zijn ogen.

“Ik heb zijn gezicht gezien. Het is een gezicht dat ik goed ken. Maar om de één of andere reden kan ik het niet plaatsen.”

Hij richtte zich tot Thor.

“Het maakt nu niet uit. Mijn tijd is gekomen. Of het nu door zijn hand is, of door een ander, het einde blijft onveranderd. Wat nu belangrijk is,” zei hij, en hij greep Thors pols met een kracht die hem verraste, “is wat er gebeurd als ik weg ben. We zullen een koninkrijk zonder koning hebben.”

MacGil keek Thor aan met een intensiteit die Thor niet begreep. Thor wist niet precies wat hij bedoelde—wat hij wilde. Thor wilde het vragen, maar hij kon zien hoe moeilijk MacGil het had, en hij wilde niet riskeren hem in de reden te vallen.

“Argon had gelijk over je,” zei hij, terwijl zijn greep verslapte. “Jouw lotsbestemming is veel groter dan de mijne.”

Bij die woorden voelde Thor een elektrische schok door zijn lichaam gaan. Zijn lotsbestemming? Groter dan die van de Koning? Alleen al het idee dat de Koning zelfs maar de moeite zou nemen om Thor met Argon te bespreken was meer dan Thor kon bevatten. En het feit dat hij zei dat Thor zijn lotsbestemming groter was dan die van de Koning—wat kon hij daar mee bedoelen? Had Koning MacGil waanbeelden in zijn laatste momenten?

“Ik koos jou… ik bracht je in mijn familie om een reden. Weet je wat die reden is?”

Thor schudde zijn hoofd, hij wilde het wanhopig graag weten.

“Weet je niet waarom ik je hier wilde, alleen jij, tijdens mijn laatste momenten?”

“Het spijt me, mijn heer,” zei hij hoofdschuddend. “Ik weet het niet.”

Terwijl zijn ogen zich langzaam sloten, verscheen er een flauwe glimlach op MacGils gezicht.

“Er is een land, ver van hier. Voorbij de Wildernis. Voorbij het land van de Draken. Het is het land van de Druïden. Waar je moeder vandaan komt. Je moet daarheen gaan om de antwoorden te zoeken.”

MacGils ogen sperden zich open en hij staarde Thor aan met een intensiteit die Thor niet kon bevatten.

“Het lot van ons Koninkrijk hangt er van af,” voegde hij toe. “Je bent niet zoals de anderen. Je bent speciaal. Tot je begrijpt wie je bent, zal ons koninkrijk nooit in vrede zijn.”

MacGil sloot zijn ogen en zijn ademhaling werd oppervlakkig. Zijn greep op Thors pols werd zwakker, en Thor voelde de tranen in zijn ogen opwellen. Zijn hoofd tolde van alles dat de koning had gezegd, terwijl hij het op een rijtje trachtte te krijgen. Hij kon zich nauwelijks concentreren. Had hij het allemaal wel goed verstaan?

MacGil fluisterde iets, maar het was zo zachtjes, dat Thor het nauwelijks kon verstaan. Thor leunde naar voren en bracht zijn oor naar MacGils lippen.

De koning tilde zijn hoofd een laatste keer op, en sprak met een laatste krachtsinspanning:

“Wreek mij.”

Toen, plotseling, verstijfde MacGil. Hij lag daar enkele momenten, en toen rolde zijn hoofd opzij. Zijn ogen waren wijd opengesperd, als bevroren.

Dood.

“NEE!” jammerde Thor.

Zijn gejammer moest luid genoeg zijn geweest om de wachters te attenderen, want een moment later hoorde hij de deur achter hem openvliegen, gevolgd door de commotie van tientallen mensen die zich de kamer in haastten. Ver weg was hij zich bewust van de bewegingen om hem heen. Ver weg hoorde hij de kasteelklokken luiden.

De klokken luidden op het ritme van het kloppende bloed in zijn slapen. Maar het werd allemaal vaag, en de kamer begon te draaien.

Thor viel flauw, en stortte ineen tegen de stenen vloer.

HOOFDSTUK ZES

Een windvlaag raakte Gareth in het gezicht en hij keek op, zijn tranen wegknipperend, in het bleke licht van de eerste opkomende zon. De dageraad brak aan, en toch waren er op deze afgelegen plek, op de rand van de Kolvian Kliffen, al honderden familieleden, vrienden en kennissen van de koning aanwezig. Ze stonden dicht bij elkaar, hopend op een goed zicht op de begrafenis. Iets verderop, tegengehouden door een leger van soldaten, zag Gareth de massa’s naar binnen stromen, duizenden mensen die de dienst van een afstandje gadesloegen. Het verdriet op hun gezichten was oprecht. Zijn vader was geliefd, dat was één ding dat zeker was.

Gareth stond bij de rest van de directe familie, in een semicirkel om het lichaam van zijn vader heen, dat op planken was vastgebonden boven een gat in de grond, wachtend tot het neer zou worden gelaten. Argon stond voor de menigte. Hij droeg het dieprode gewaad dat hij alleen voor begrafenissen bewaarde, zijn uitdrukking ondoorgrondelijk, terwijl hij neerkeek op het lichaam van de Koning. Zijn kap verhulde zijn gezicht. Wanhopig trachtte Gareth het gezicht te analyseren, in een poging erachter te komen hoeveel Argon wist. Wist Argon dat hij zijn vader had vermoord? En zo ja, zou hij het de anderen vertellen—of het lot haar gang laten gaan?

Tot zijn ongenoegen was die vervelende jongen, Thor, vrijgesproken; natuurlijk kon hij niet de koning hebben neergestoken terwijl hij in de kerker zat. Om nog maar niet te spreken van het feit dat zijn vader tegen de anderen had gezegd dat Thor onschuldig was. Wat de situatie alleen maar erger maakte voor Gareth. Er was reeds een raad gevormd om de zaak te onderzoeken, om elk detail van de moord analyseren. Zijn hart bonsde terwijl hij daar met de anderen stond, starend naar het lichaam dat zo meteen in de aarde gezakt zou laten worden; hij kon zelf ook wel door de grond zakken.

Het was slechts een kwestie van tijd tot het spoor naar Firth zou leiden—en wanneer dat gebeurde, zou Gareth meegesleurd worden in zijn val. Hij zou snel moeten handelen om de aandacht van zichzelf af te leiden, om iemand anders de schuld in de schoenen te schuiven. Gareth vroeg zich af of degenen om hem heen hem verdachten. Hij was waarschijnlijk gewoon paranoïde, en terwijl hij zijn blik over de gezichten liet glijden, zag hij niemand naar hem kijken. Daar stonden zijn broers, Reece, Godfrey, en Kendrick; zijn zus Gwendolyn; en zijn moeder, haar gezicht getekend door verdriet, die in een catatonische toestand leek te zijn. Ja, sinds zijn vaders dood, was ze als een ander persoon, nauwelijks in staat om een woord uit te brengen. Hij had gehoord dat toen ze het nieuws te horen had gekregen, er iets in haar was geknapt, alsof ze verlamd was. De helft van haar gezicht was bevroren; wanneer ze haar mond open deed, kwamen haar woorden slechts langzaam naar buiten.

Gareth onderzocht de gezichten van de raad van de Koning achter haar—zijn generaal, Brom, en het hoofd van de Krijgsmacht, Kolk, stonden vooraan, met achter hen velen van zijn vaders adviseurs. Ze veinsden verdriet, maar Gareth wist wel beter. Hij wist dat het al deze mensen, alle raadsleden en adviseurs en generalen—en alle edelen en heren achter hen—nauwelijks iets kon schelen. Hij herkende de ambitie op hun gezichten. Lust naar macht. Terwijl elk van hen neerkeek op het lichaam van de koning, voelde hij dat ze zich afvroegen wie de volgende zou zijn om de troon te bestijgen.

Het was dezelfde gedachte die in zijn hoofd rondspookte. Wat zou er gebeuren in de nasleep van zo’n chaotische moord? Als het simpel was geweest, en iemand anders de schuld had gekregen, dan zou zijn plan perfect zijn geweest—hij zou de troon krijgen. Ten slotte was hij de eerstgeboren rechtmatige zoon. Zijn vader had de macht aan Gwendolyn overgedragen, maar met uitzondering van zijn broers was er niemand bij de meeting aanwezig geweest, en zijn wensen waren nooit geratificeerd. Gareth kende de raad, en hij wist hoe serieus zij de wet namen. Zonder een ratificatie zou zijn zuster nooit regeren.

En dus zou hij in beeld komen. Als het proces werd voorgezet—en Gareth was vastberaden om te zorgen dat dit zou gebeuren—dan zou de troon van hem zijn. Dat was de wet.

Zijn broers en zus zouden zich verzetten, daar twijfelde hij niet aan. Ze zouden zich de meeting met hun vader herinneren, en waarschijnlijk eisen dat Gwendolyn zou regeren. Kendrick zou niet proberen om de macht te nemen—daar was hij veel te goedhartig voor. Godfrey was apathisch. Reece was te jong. Gwendolyn was zijn enige echte bedreiging. Maar Gareth was optimistisch: hij dacht niet dat de raad klaar was voor een vrouw—laat staan een tienermeisje—om de Ring te regeren. En zonder ratificatie van de koning, hadden ze het perfecte excuus om haar over te slaan.

De enige echte dreiging in zijn hoofd was Kendrick. Tenslotte was hij, Gareth, door iedereen gehaat terwijl Kendrick geliefd was bij het gewone volk, bij de soldaten. Gezien de omstandigheden, was er altijd de kans dat de raad de troon aan Kendrick zou toewijzen. Hoe sneller Gareth de macht kon nemen, hoe sneller hij zijn macht kon gebruiken om korte metten te maken met Kendrick.

Gareth voelde een ruk aan zijn hand. Hij keek naar beneden en zag het geknoopte touw in zijn hand branden. Hij realiseerde zich dat ze waren begonnen zijn vaders kist naar beneden te laten zakken; hij keek op en zag zijn broers en zus, elk met een touw in de hand, die het langzaam lieten vieren. Gareths uiteinde kantelde, omdat hij niet aan het opletten was, en hij greep het touw met zijn andere hand tot het ver genoeg gevierd was. Het was ironisch: zelfs in de dood kon hij zijn vader niet plezieren.

In de verte luidden de klokken, en Argon deed een stap naar voren. Hij hief zijn hand op.

“Itso ominus domi ko resepia…”

De verloren taal van de Ring, de Koninklijke taal, duizenden jaren lang gebruikt door hun voorvaderen. Het was een taal die zijn privéleraren hem hadden ingeprent toen hij nog een jongen was—één die hij nodig zou hebben wanneer hij zijn Koninklijke plek had geclaimd.

Plotseling stopte Argon. Hij keek op en staarde Gareth recht aan. Argons doorzichtige ogen leken dwars door hem heen te branden, en deden een huivering langs zijn ruggengraat lopen. Gareth werd rood, en hij vroeg zich af of het hele koninkrijk het zag, en of iemand wist wat het betekende. In die staar voelde hij dat Argon wist van zijn betrokkenheid. En toch bleef Argon mysterieus. Hij weigerde om betrokken te raken bij de onverwachte wendingen van het menselijk lot. Zou hij zijn mond houden?

“Koning MacGil was een goede koning, een eerlijke koning,” sprak Argon langzaam. Zijn stem klonk diep en buitenaards.

“Hij bracht trots en eer aan zijn voorvaderen, en rijkdom en vrede naar dit koninkrijk, meer dan we ooit hebben gekend. Zijn leven is hem voortijdig afgekomen, zoals God het gewild zou hebben. Maar hij heeft een diepe, rijke nalatenschap achtergelaten. Nu is het aan ons die nalatenschap te vervullen.”

Argon pauzeerde.

“Ons koninkrijk van de Ring is aan alle kanten omgeven door dreigingen. Voorbij het Ravijn, slechts beschermd door ons energieveld, ligt een land van wilden en wezens die ons zouden verscheuren. Binnen onze Ring, aan de andere kant van de Hooglanden, is een clan die ons pijn zou doen. We leven in een ongeëvenaarde voorspoed en vrede; maar onze veiligheid is vluchtig.

“Waarom nemen de goden iemand van ons in de bloei van zijn leven—een goede en wijze en eerlijke koning? Waarom was het zijn lot om op deze manier gedood te worden? We zijn slechts pionnen, poppen in de hand van het lot. Zelfs op de top van onze macht kunnen we onder de grond eindigen. De vraag waar we ons mee bezig moeten houden is niet waar we naar streven—maar wie we willen zijn.”

Argon liet zijn hoofd zakken, en Gareth voelde zijn handpalmen branden terwijl ze de kist verder lieten zakken; eindelijk raakte hij met een doffe klap de grond.

“NEE!” klonk een gil.

Het was Gwendolyn. Hysterisch rende ze naar de rand van de afgrond, alsof ze erin wilde springen; Reece rende naar voren en greep haar vast. Kendrick kwam naar voren om te helpen.

Maar Gareth voelde geen sympathie voor haar; hij voelde zich bedreigd. Als zij graag onder de grond wilde liggen, dan kon dat geregeld worden.

Dat kon zeker.

*

Thor stond slechts enkele meters van het lichaam van Koning MacGil verwijderd, terwijl hij toekeek hoe het in de grond werd neergelaten, en hij voelde zich overweldigd door de aanblik. De koning had een spectaculaire plek gekozen om begraven te worden, hier op de hoogste klif van het koninkrijk, een verheven plek, die bijna tot in de wolken zelf leek te reiken. De wolken kleurden oranje en groen en geel en roze, terwijl de eerste van de opkomende zonnen hoger de hemel in klom. Maar de dag werd omgeven door een mist die niet op leek te willen lossen, alsof het koninkrijk zelf rouwde. Krohn, die naast hem zat, maakte een klaaglijk geluid.

 

Thor hoorde een gekrijs, en keek op. Daar cirkelde Estopheles, hoog boven hen, terwijl ze op hen neer keek. Thor voelde zich nog steeds verdoofd; hij kon de gebeurtenissen van de afgelopen paar dagen nauwelijks bevatten. Dat hij hier nu stond, ten midden van de familie van de koning, toekijkend hoe de man waar hij zo snel van was gaan houden de grond in verdween. Het leek onmogelijk. Hij had hem nog maar pas leren kennen, de eerste man die ooit als een echte vader voor hem was geweest, en nu werd hij hem afgekomen. Thor kon ook niet stoppen met te denken aan de laatste woorden van de koning:

Je bent niet zoals de anderen. Je bent speciaal. En tot je begrijpt wie je bent, zal ons koninkrijk nooit vrede kennen.

Wat had de koning daarmee bedoeld? Wie was hij dan precies? Hoezo was hij speciaal? Hoe wist de koning dat? Wat had het lot van het koninkrijk met Thor te maken? Was de koning soms delirant geweest?

Er is een land, ver van hier. Voorbij de Wildernis. Voorbij het land van de Draken. Het is het land van de Druïden. Waar je moeder vandaan komt. Je moet daarheen gaan om de antwoorden te zoeken.

Hoe kon MacGil weten over zijn moeder? Hoe kon hij weten waar ze woonde? En wat voor antwoorden had ze? Thor had altijd aangenomen dat ze dood was—het idee dat ze nog in leven kon zijn elektrificeerde hem. Hij voelde zich vastberaden, meer dan ooit, om haar te zoeken, om haar te vinden. Om de antwoorden te vinden, te ontdekken wie hij was en waarom hij zo speciaal was.

Terwijl de klokken luidden en MacGils lichaam werd neergelaten, verwonderde Thor zich over de wrede wendingen van het lot; waarom hij de toekomst had kunnen zien, waarom hij had gezien hoe deze geweldige man gedood werd—en toch machteloos was om er iets aan te doen? Op een bepaalde manier wenste hij dat hij nooit iets van dit alles had gezien, nooit van te voren had geweten wat er zou gebeuren; hij wenste dat hij slechts een onschuldige omstander was geweest zoals de rest, en op een dag wakker was worden met het nieuws dat de koning dood was. Nu voelde het alsof hij er een deel van was. Op de één of andere manier voelde hij zich schuldig, alsof hij meer had kunnen doen.

Thor vroeg zich af wat er nu van het koninkrijk terecht zou komen. Het was nu een koninkrijk zonder koning. Wie zou er regeren? Zou het, zoals iedereen speculeerde, Gareth worden? Thor kon zich niets ergers voorstellen.

Thor liet zijn blik over de menigte glijden en zag de ernstige gezichten van de edelen en heren, die zich uit alle hoeken van de Ring hadden verzameld; hij wist dat zij machtige mannen waren, van wat Reece hem had vertelt, in een rusteloos koninkrijk. Hij kon niet helpen zichzelf af te vragen wie de moordenaar zou kunnen zijn. In die gezichten leek het of iedereen verdacht was. Al deze mannen zouden rivaliseren om macht. Zou het koninkrijk uiteen gescheurd worden? Zouden ze de strijd met elkaar aan gaan? Wat zou er van hem terecht komen? En de Krijgsmacht? Zou die ontbonden worden? Zou het leger opgeheven worden? En zouden de Zilveren in opstand komen wanneer Gareth tot koning werd benoemd?

En na alles wat er gebeurd was, zouden de anderen echt geloven dat Thor onschuldig was? Zou hij gedwongen worden om terug te keren naar zijn dorp? Hij hoopte van niet. Hij hield van alles dat hij had; hij wilde niets liever dan hier blijven, op deze plek, in de Krijgsmacht. Hij wilde dat alles bleef zoals het was, dat er niets zou veranderen. Slechts enkele dagen geleden had het koninkrijk zo substantieel, zo permanent geleken; MacGil had eruit gezien of hij eeuwig zou regeren. Als iets dat zo veilig, zo stabiel was, zo plotseling ineen kon storten—wat voor hoop was er dan nog voor de rest van hen? Niets leek hem nog permanent te zijn.

Zijn hart brak terwijl hij toekeek hoe Gwendolyn in het graf trachtte te springen. Terwijl Reece haar tegenhield, kwamen de wachters naar voren om de berg met aarde in de kuil te scheppen, terwijl Argon zijn ceremoniële gezang vervolgde. Een wolk dreef voorbij, en blokkeerde de zon voor een moment. Thor voelde een koude windvlaag voorbijgaan op deze snel warmer wordende zomerdag. Hij hoorde zacht gejank, en keek omlaag. Krohn zat bij zijn voeten, en keek naar hem op.

Thor wist niet wat er van iedereen terecht zou komen, maar één ding wist hij wel: hij moest met Gwen praten. Hij moest haar vertellen hoe erg het hem speet, hoe radeloos hij was over de dood van haar vader. Hij moest haar vertellen dat ze er niet alleen voor stond. Zelfs als ze besloot dat ze Thor nooit meer wilde zien, moest hij haar laten weten dat hij vals was beschuldigd, dat hij niets had gedaan in dat bordeel. Hij had een kans nodig, slechts één kans, om de dingen recht te zetten voordat ze hem voorgoed achter zich zou laten.

De laatste schop met aarde werd op de koning gegooid. De klokken luidden keer op keer, en de menigte kwam in beweging; rijen van mensen strekten zich uit zover als Thor kon kijken, over de hele klif heen. Iedereen droeg een zwarte roos, en ging in een rij staan om langs de verse hoop aarde te lopen die het graf van de koning markeerde. Thor deed een stap naar voren, knielde, en legde zijn roos op de snel groter wordende berg. Krohn jankte.

Terwijl de menigte zich begon te verspreiden, en mensen alle kanten op gingen, zag Thor hoe Gwendolyn zich losrukte uit Reece zijn greep en hysterisch van het graf wegrende.

“Gwen!” riep Reece haar na.

Maar ze was ontroostbaar. Ze baande zich een weg door de menigte en rende over een zandweg aan de rand van de klif. Thor kon het niet aan om haar zo te zien; hij moest proberen met haar te spreken.

Thor drong door de menigte, met Krohn op zijn hielen, en baanden zich een weg door de steeds dikker wordende menigte, in een poging haar spoor te volgen en haar in te halen. Eindelijk brak hij uit de massa. Hij zag haar rennen, ver weg van de anderen.

“Gwendolyn!” riep hij.

Ze bleef rennen, en Thor ging haar achterna. Hij rende zo hard als hij kon, Krohn naast hem. Thor rende sneller en sneller, tot zijn longen brandden, en eindelijk slaagde hij erin om de afstand tussen hen te verkleinen.

Hij greep één van haar armen en stopte haar.

Ze draaide zich om, haar ogen rood en betraand. Haar lange haar plakte tegen haar wangen, en ze duwde zijn hand weg.

“Laat me met rust!” schreeuwde ze. “Ik wil je niet zien! Nooit meer!”

“Gwendolyn,” smeekte Thor, “ik heb je vader niet gedood. Ik had niets met zijn dood te maken. Hij heeft het zelf gezegd. Realiseer je je dat niet? Ik probeerde hem te redden, ik wilde hem geen pijn doen.”

Ze probeerde te vluchten, maar hij hield haar pols vast en liet haar niet los. Hij kon haar niet laten gaan—deze keer niet. Ze worstelde, maar ze probeerde niet langer om weg te rennen. Ze had het te druk met huilen.

“Ik weet dat je hem niet hebt gedood,” zei ze. “Maar dat maakt je nog niet beter. Hoe durf je te proberen met me te praten nadat je me hebt vernederd voor de anderen. Zeker nu!”

“Maar je begrijpt het niet. Ik heb niets gedaan in dat bordeel. Het waren allemaal leugens. Er iets niets van waar. Het zijn allemaal lasterpraktijken.”

Ze kneep haar ogen naar hem samen.

“Probeer je me nu te zeggen dat je niet naar dat bordeel bent geweest?”

Thor aarzelde, onzeker over wat hij nu moest zeggen.

“Jawel. Ik ben met de anderen geweest.”

“En zeg je nu dat je niet een kamer bent binnengegaan met een vreemde vrouw?”

Thor keek naar beneden, beschaamd, niet wetend hoe hij moest antwoorden.

“Ik denk van wel, maar—“

“Geen gemaar,” onderbrak ze hem. “Je geeft het dus toe. Je bent walgelijk. Ik wil niets meer met je te maken hebben.”

Haar gezicht veranderde van radeloos naar furieus. Ze was gestopt met huilen, en haar uitdrukking sprak woede. Ze werd heel kalm, kwam dichterbij, en zei:

Bepul matn qismi tugadi. Ko'proq o'qishini xohlaysizmi?