Kitobni o'qish: «Stuurman Flink; of, De schipbreuk van «De Vrede»», sahifa 27

Shrift:

NEGEN-EN-VIJFTIGSTE HOOFDSTUK
BESLUIT

De drukte en de haast van de toebereidselen tot het vertrek van het eiland, alsmede de snelle opvolging der gebeurtenissen, die zich in de tijdruimte van weinige dagen hadden opgedrongen, hadden Willem en zijne ouders slechts weinig tijd tot nadenken overgelaten. Eindelijk echter was al het noodige beschikt en had de commandant van den schoener geen reden meer om hen tot spoed aan te drijven. Zij hadden in den loop van den namiddag het laatste aan boord gezonden, en den volgenden dag, zoo was de afspraak, zou men onder zeil gaan.

Nu hadden zij rust, om het verlies van hun ouden vriend eerst recht diep te gevoelen, en bitter beklaagden zij hun lot, dat hem niet veroorloofd had gezamenlijk met hem naar Sidney te stevenen. Zij hadden altijd de hoop gekoesterd, dat zij eens van het eiland verlost zouden worden, en in deze hoop hadden zij zich er aan gewend den eerwaardigen ouden Flink als een lid van hunne toekomstige huishouding te beschouwen. Thans, nu hunne vurige wenschen waren bekroond,—nu was het gevoel der vreugde en dankbaarheid met diepen kommer vermengd; ja, zoo groot was de droefheid over het verlies van hun redder en beschermer, dat zij met blijdschap op het eiland zouden gebleven zijn, als zij hem daardoor wederom in het leven hadden kunnen roepen.

Kapitein Osborn, de commandant en de matrozen van den schoener hadden voor dien nacht afscheid van hen genomen en waren aan boord gegaan, na vooraf de noodige beschikkingen gemaakt te hebben tot Flinks teraardebestelling, die den volgenden morgen vóór het lichten der ankers zou plaats vinden. De kinderen waren te bed gebracht en Juno was naar buiten gegaan; de ouders met hun zoon zaten in het nu half ledige vertrek, toen Juno weder binnentrad. Het arme meisje had blijkbaar bitter geschreid.

„Zeg, Juno,” begon mijnheer Wilson, om het pijnlijk stilzwijgen af te breken, dat reeds eene poos vóór hare binnenkomst geheerscht had. „Zijt gij niet blij, dat wij nu het eiland verlaten zullen?”

„Vroeger ikke heel blij zou zijn geweest, maar nu mij niet sikkepitje schelen kan,” was het antwoord. „Het eiland heel lieve plaats,—alles heel gelukkig, tot de wilden komen. Als zij niet vermoord hadden ouden Flink, ik ook niet veel om de wilden geven zou.”

„Ja, waarlijk,” viel mevrouw Wilson haar in de rede, „dat is voor ons allen een harde slag. Ik had altijd gehoopt den goeden Flink in zijn ouderdom te kunnen oppassen en hem onze dankbaarheid te bewijzen; maar nu....”

„De helft van mijn vermogen gaf ik, als wij hem behouden hadden,” sprak de vader.

„Ach, massa!” snikte Juno, „ikke daar effentjes buiten bij hem zitten; ikke de vlag oplichten en hem in ’t gezicht kijken.—Och, wat goed, vriendelijk en gerust zijn gezicht!—Ikke haast denken, dat hij mij toelachen,—en ikke hardop schreien moest. O, massa Thomas,—dat allemaal om jou, stout jonk!”

„Zijn verlies grieft mij dubbel, omdat zijn dood aan de onnadenkendheid van een mijner kinderen te wijten is,” hernam mijnheer Wilson. „Welk eene vreeselijke les voor Thomas, als hij eens tot de jaren komt, om de gevolgen van zijn daad geheel te beseffen!”

„Daar mag hij nooit iets van te weten komen, vader,” riep Willem, die tot hiertoe treurend in een hoek had gezeten. „Eene van Flinks laatste beden was, dat Thomas de oorzaak van zijn dood nooit vernemen zou. Ik moest hem dat plechtig beloven.”

„Zijne laatste wenschen zullen ons heilig zijn, mijn beste jongen,” verzekerde zijn vader; „want wat zijn wij aan den goeden braven man al niet verschuldigd! Toen de overigen ons verlieten en ons aan den ondergang prijsgaven, bleef hij bij ons, om ons lot te deelen, op een oogenblik, dat alle uitzicht bestond, dat de oceaan ons verzwelgen zou. Door zijne bekwaamheid en ondervinding werden wij gered en bereikten wij gelukkig dit eiland. Hij zorgde voor onze behoeften, verplaatste ons in een behagelijken toestand, leerde ons hoe wij onze middelen tot ons best aanwenden konden, was in alles onze raadgever, en ik mag wel zeggen onze beschermer en redder. Wat zou er zonder hem van ons geworden zijn? Zonder zijne zorgvuldigheid hadden wij nog in den laatsten tijd onder de knotsen en speren der wilden den dood gevonden. Zijne zelfopoffering was het, die ons het water verschafte, dat ons leven redde, en juist deze daad was het, waarbij hij zijn leven voor ons opofferde. Welk een schoon voorbeeld van moed en zelfopoffering heeft hij ons altijd gegeven!”

„Ach! ware hij niet zoo plotseling uit ons midden genomen!—Had hij nog slechts weinige dagen geleefd, zoodat wij om zijn sterfbed hadden kunnen staan, hem de trouwe oogen in vrede hadden kunnen sluiten!....” zeide mevrouw Wilson en schreide aan de borst van haar echtgenoot.

Na eenigen tijd waren zij weder eenigszins tot kalmte gekomen, doch eene sombere stilte, slechts nu en dan door Juno’s zuchten afgebroken, bleef in den familiekring heerschen. Willems hart was overvol. Hij kon eene geruime poos geen woord uiten. Eindelijk zeide hij met gebroken stem:

„Ik gevoel, dat ik een vriend verloren heb, dien ik naast vader en moeder boven alles liefhad. Ik kan mijzelven maar niet vergeven, dat ik hem dat water halen liet. Het was mijn plicht geweest, en ik had voor hem moeten gaan.”

„En toch, mijn lieve zoon, zouden wij u ook zwaar gemist hebben. Gij hadt er immers ook het leven bij kunnen inschieten,” riep zijne moeder.

Den volgenden morgen waren zij vroeg op de been en pakten alles bijeen, wat nog mede naar boord moest worden genomen. Weinig woorden werden gesproken, want een weemoedige, plechtige ernst heerschte in aller gemoed.

Zij wachtten op de komst van kapitein Osborn en van de manschap van den schoener, om het lijk van stuurman Flink ter aarde te bestellen. Willem was van tijd tot tijd naar buiten gegaan, om naar het schip uit te zien. Hij kwam nu binnen en berichtte, dat twee booten op de kust aanroeiden.

Weinige minuten later verscheen kapitein Osborn met den commandant van het schip. Na een kort onderhoud verlieten beiden het huis, om de noodige orders te geven.

Men had de kist mede aan land gebracht. Flinks stoffelijk overschot werd daarin neergelegd en zijne laatste woning alstoen gesloten. Willem was daarbij tegenwoordig, en de tranen rolden hem langs de wangen, toen het deksel dichtviel en hij zijn goeden ouden vriend voor de laatste maal gezien had.

Binnen een half uur waren alle toebereidselen gemaakt en werd de familie buiten geroepen. Het werd zoo ingericht, dat Willem, zijn vader, kapitein Osborn en Juno—de arme meid had er uitdrukkelijk om verzocht—de slippen van het lijkkleed te dragen hadden.

De kist, met de koninklijke vlag overdekt, werd door zes matrozen op de schouders genomen en ten grave gedragen. Achter haar gingen mevrouw Wilson en hare kinderen en vervolgens de commandant van den schoener met eenigen van zijn volk. Mijnheer Wilson hield een toespraak, slechts nu en dan door Juno’s snikken afgebroken en het graf werd dichtgemaakt, waarop allen zich stil en treurig verwijderden.

Op Willems verzoek had de commandant een stevig traliehek rondom het graf laten zetten; midden op den grafheuvel werd een paal opgericht, waarop de naam van den afgestorvene en de dag van zijn dood vermeld stonden.

Zoodra dit verricht was, volgde Willem met een diepen zucht den commandant naar het huis, om te berichten, dat alles was afgeloopen en dat de boot wachtte.

„Kom, lieve vrouw,” zeide mijnheer Wilson tot zijne echtgenoote.

„Ik ga, ik ga,” antwoordde deze: „maar ik weet niet, hoe het komt,—thans, nu het uur geslagen heeft,—dat het mij zooveel kost dit eiland te verlaten. Ware Flink nog in leven, mij dunkt, ik zou wenschen hier altijd te blijven.”

„Ik begrijp, dat gij ontroerd zijt, lieve; maar wij mogen kapitein Osborn niet al te lang ophouden.”

„Ik wenschte dat wij nog eens tijd hadden om al die lieve plekjes van ons verblijf,—den tuin, de bron, de vijvers te bezoeken. Zelfs van de dieren zou ik gaarne afscheid nemen, Wilson. Misschien is het een zwakheid,—maar ik kan ze niet onderdrukken.”

„Laten wij onze geit ook hier, moeder,” vroeg Caroline, „en al onze aardige kippen?”

„Ja, lieve meid; geiten en vogels blijven achter voor andere menschen, die misschien na ons op dit eiland kunnen landen.”

„En moeten de schildpadden dan ook in den vijver blijven?” vroeg Thomas. „Schildpadsoep is zoo lekker. Ik houd veel van schildpad.”

„Dat is geen kwade inval,” merkte kapitein Osborn aan. „De schildpadden konden wij wel aan boord brengen; dat zal toch zooveel tijd niet wegnemen.”

„O neen,” zeide de commandant. „Kom, haast u, jongens! roeit met eene van de booten naar de vijver en brengt de schildpadden aan boord.”

Daar dit eenig oponthoud veroorzaakte, ging mevrouw Wilson naar Flinks graf, om het hek en het opschrift te zien, waarvan Willem haar gezegd had, dat het voorzien was geworden. Zij zou daar nog langer aan den arm van haar man vertoefd hebben, als kapitein Osborn niet was komen zeggen, dat de sloep nu wachtte.

Dewijl mijnheer Wilson bemerkte, dat de commandant van den schoener de eilanden nog vóór het vallen van de duisternis uit het gezicht wenschte te hebben, leidde hij zijne vrouw nu zonder verwijl naar het strand. Allen stapten in de boot en waren weldra op het dek van den schoener. Daar stonden zij met de oogen onafgewend op het eiland gericht, terwijl de matrozen de ankers lichtten.

Eindelijk werden de zeilen bijgezet en het schip stuurde langs de landpunt bij den tuin voorbij. Eene frissche koelte begunstigde hunne vaart en zoo werden alle voorwerpen aan de kust hoe langer hoe onduidelijker. Maar nog altijd dwaalden hunne blikken in verschillende richting rond.

Juno en Willem stonden op de verschansing. Onze jonge vriend had den kijker in de hand en hield dien vast aan het oog gedrukt, toen kapitein Osborn hem vroeg, waarop hij tuurde.

„Ik zeg Flinks graf mijn laatst vaarwel,” was het antwoord.

„Hij wezenlijk heel goede man was,” fluisterde Juno met een diepen zucht.

Terwijl ze naar het Westen stuurden, kwamen zij de bocht voorbij, waar zij het eerst geland waren, en mijnheer Wilson maakte zijne vrouw op dit punt opmerkzaam. Deze zag een tijdlang zwijgend daarheen en keerde zich toen om met de woorden:

„Wij zullen zeker nooit gelukkiger wezen, Wilson, dan wij op dit eiland waren!”

„Wij mogen inderdaad tevreden zijn, als wij nooit minder gelukkig worden, lieve,” antwoordde haar echtgenoot.

De schoener kliefde stout de golven en het eiland onttrok zich allengs aan hun gezicht. Na eenigen tijd was het aan den horizon verdwenen en alleen de toppen der kokosboomen bleven zichtbaar; maar ook deze doken eindelijk onder. Juno wachtte tot het laatst, en toen er in ’t eind niets meer te zien was, wuifde zij met haar zakdoek naar de plaats van het eiland, als om dat het laatste vaarwel te zeggen.

De wind bleef voortdurend gunstig, en na eene voorspoedige vaart van vier weken, kwamen zij in de haven van Sidney aan, die zij reeds zoo lang geleden met het goede schip De Vrede gedacht hadden te zullen bereiken.

Mijnheer Wilson vond bij zijne aankomst te Sidney zijne bezittingen en kudden aanmerkelijk vermeerderd. Zijn zaakwaarnemer, die de goederen gedurende zijne afwezigheid beheerd had, was een vlijtig, eerlijk man geweest.

Men had, wel is waar, algemeen geloofd, dat de gansche familie bij de schipbreuk was omgekomen en dat de goederen dus op verwijderde bloedverwanten zouden overgaan, maar erfeniszaken nemen altijd een langen tijd weg, en het duurde vele maanden voordat men stellige berichten uit Engeland ontving; en hieraan was het toe te schrijven, dat, bij gebrek aan alle zekere doodstijding, de goederen nog niet verdeeld, maar altijd nog in handen der executeurs waren.

Mijnheer en mevrouw Wilson beleefden nog het geluk van al hunne kinderen volwassen te zien.

Willem erfde het grootste deel van zijns vaders bezittingen, nadat hij hem jaren lang in het bestuur daarvan behulpzaam was geweest. Hij trouwde en kreeg een talrijk kroost.

Sinjeur Thomas werd, niettegenstaande al zijne zotte kuren, een flink man, nadat hij als jongeling in den krijgsdienst was getreden. Hij is tegenwoordig majoor en moet in zooverre aan zijne jeugdige gewoonten getrouw zijn gebleven, dat hij, ondanks zijn zwaren dienst nog altijd een onverdroten tafelmakker is, op wiens fijnen smaak men gerust staat kan maken.

Caroline gaf hare hand aan een jongen predikant en werd eene voortreffelijke echtgenoote en moeder. De kleine Albert ging in zeedienst en staat, terwijl ik dit schrijf, reeds op het punt van kapitein te worden.

Mijnheer en mevrouw Wilson zijn reeds beiden dood; maar de trouwe Juno leeft nog en woont bij Willem in huis. Haar grootste vermaak is, diens kinderen op haar schoot te hebben en hun lange verhalen van het eiland te doen, waarbij ze nog bijna altijd in tranen uitbarst, als zij over dien goeden ouden stuurman Flink en zijn dood en begrafenis spreekt.

Yosh cheklamasi:
0+
Litresda chiqarilgan sana:
26 iyul 2019
Hajm:
430 Sahifa 1 tasvir
Mualliflik huquqi egasi:
Public Domain
Формат скачивания:
epub, fb2, fb3, ios.epub, mobi, pdf, txt, zip

Ushbu kitob bilan o'qiladi