Dood en een hond

Matn
0
Izohlar
Parchani o`qish
O`qilgan deb belgilash
Shrift:Aa dan kamroqАа dan ortiq

HOOFDSTUK TWEE

Lacey was bezig met het taxeren van spullen toen ze uit het raam keek en zag dat Taryn eindelijk haar grote bestelbus verplaatste. Het zicht op Toms winkel, aan de andere kant van de geplaveide straat, was weer vrij. Het vlaggendoek met het boerenbonte Paasthema was vervangen door een vlaggendoek met een zomerthema, en Tom had zijn macaron-display veranderd tot een scene van een tropisch eiland. Citroen macarons voor het zand, omgeven door een zee van verschillende blauwtinten—turquoise (suikerspin smaak), babyblauw (bubblegum smaak), donkerblauw (bosbessen smaak) en marineblauw (blauwe frambozensmaak). Hoge stapels van chocolade macarons, koffie macarons en pinda macarons vormden de schors van palmbomen. De bladeren waren gemaakt van marsepein; een ander eetbaar materiaal waar Tom heel goed mee was. De etalage was adembenemend mooi en trok altijd een enorme menigte van watertandende toeristen.

Terwijl ze door het raam naar de toonbank keek zag Lacey Tom staan, druk bezig om zijn klanten te vermaken met zijn theatrale displays.

Ze liet haar kin op haar vuist rusten en zuchtte dromerig. Tot dusver ging het allemaal geweldig met Tom. Ze waren officieel aan het “daten” en dat was Toms woordkeuze geweest, niet de hare. Tijdens hun gesprek over de definitie van hun relatie had Lacey gezegd dat het een inadequate en kinderachtige term was voor twee volwassenen die samen op een romantische reis gingen, maar Tom had opgemerkt dat aangezien zij niet voor Merriam-Webster werkte, het niet aan haar was om de terminologie te bepalen. Hoewel ze het eens was geweest met dat punt, trok ze de grens bij ‘vriendin’ en ‘vriendje’. Ze waren er nog niet uit wat nu gepaste termen waren om naar elkaar te verwijzen en vielen meestal terug op ‘lieverd’.

Ineens keek Tom naar haar en hij zwaaide. Lacey schoot omhoog en haar wangen werden warm bij het besef dat hij haar had betrapt terwijl ze als een verliefd schoolmeisje naar hem had zitten staren.

Toms gezwaai veranderde in een gewenk en ineens realiseerde Lacey zich hoe laat het was. Tien over elf. Theetijd! En ze was tien minuten te laat voor hun dagelijkse Elevenses!

“Kom op, Chester,” zei ze met vlinders in haar buik. “Het is tijd voor ons bezoekje aan Tom.”

Ze rende praktisch de winkel uit en herinnerde zich op het nippertje om haar ‘Open’ bordje om te draaien zodat er ‘terug over 10 minuten’ op stond en de deur op slot te doen. Toen huppelde ze over de geplaveide straat richting de patisserie, haar hartslag in het ritme van haar gehuppel. Ze was zo opgewonden om Tom te zien.

Net toen Lacey de deur van de patisserie bereikte, stroomde de groep Chinese vakantiegangers die Tom net had vermaakt naar buiten. Elk van hen had een hele grote bruine papieren zak onder de arm, vol met overheerlijk ruikende goodies. Kletsend en giechelend verlieten ze de winkel. Lacey hield geduldig de deur open en wachtte tot ze buiten waren. Ze bogen beleefd hun hoofd naar haar.

Toen de weg eenmaal vrij was, ging Lacey naar binnen.

“Hallo, lieverd,” zei Tom. Er verscheen een grote grijns op zijn knappe, goudgebruinde gezicht en er verschenen lachrimpels tussen zijn glinsterende groene ogen.

“Ik zie dat je groupies net vertrokken zijn,” grapte Lacey terwijl ze naar de toonbank liep. “En ze hebben heel wat merchandise gekocht.”

“Je kent me,” antwoordde Tom met een wiebelende wenkbrauw. “Ik ben ’s wereld eerste banketbakker met een fanclub.”

Hij leek in een bijzonder goede stemming te zijn, dacht Lacey, hoewel hij eigenlijk altijd vrolijk was. Tom was een van die mensen die door het leven leek te fladderen, onverstoord door de gebruikelijke spanningen waar de besten aan onderdoor gingen. Het was een van de dingen die Lacey geweldig vond aan hem. Hij was zo anders dan David, die door het minste of geringste in de stress schoot.

Ze kwam bij de toonbank en Tom strekte zich uit, steunend op zijn armen, om haar een kus te geven. Lacey liet zich meeslepen door het moment en ze hielde pas op toen Chester jankend zijn ongenoegen uitte over het feit dat hij genegeerd werd.

“Sorry, maatje,” zei Tom. Hij kwam achter de toonbank vandaan en bood Chester een chocoladevrije johannesbrood traktatie aan. “Hier. Je favoriet.”

Chester likte de traktatie uit Toms hand, gaf een diepe en tevreden zucht en liet zich toen op de vloer zakken voor een dutje.

“Dus wat voor thee staat er vandaag op het menu?” vroeg Lacey, die op haar gebruikelijke stool aan de bar ging zitten.

“Cichorei,” zei Tom.

Hij liep de keuken in.

“Dat heb ik nog nooit gedronken,” riep Lacey naar hem.

“Het is cafeïnevrij,” riep Tom vanuit de keuken, zijn stem gesmoord door het lopen van een kraan en het gerammel van keukenkastjes. “En het heeft een licht laxerend effect als je er teveel van drinkt.”

Lacey lachte. “Bedankt voor de waarschuwing,” riep ze.

Haar woorden werden beantwoord door het gerinkel en gekletter van servies en het fluiten van de ketel.

Toen verscheen Tom weer met een theeblad. Daarom stonden bordjes, kopjes, schoteltjes, een suikerkommetje en een theepot.

Hij zette het dienblad tussen hen in. Net zoals de rest van Toms serviesgoed pasten de spullen totaal niet bij elkaar. Het enige thema dat ze met elkaar verbond was Engeland, alsof hij elk item in een andere garage-uitverkoop van een andere patriottisch oud vrouwtje had gevonden. Op Lacey’s kopje stond een afbeeldingen van wijlen prinses Diana. Op haar bordje stond een passage van Beatrix Potter, geschreven in een delicaat cursief handschrift, met daarnaast een aquarel afbeelding van de iconische Aylesbury eend, Jemima Puddleduck, in haar hoedje en sjaal. De theepot had de vorm van een opzichtig versierde Indiase olifant, met de woorden Piccadilly Circus op het felrood met goudkleurige zadel. De slurf was natuurlijk de schenktuit.

Terwijl de thee stond te trekken gebruikte Tom een zilveren tang om wat croissantjes uit het toonbankdisplay te pakken, die hij op mooie gebloemde bordjes legde. Hij schoof Lacey’s bordje naar haar toe, gevolgd door een pot van haar favoriete abrikozenjam. Toen schonk hij voor hen allebei een kop van de thee in, ging op zijn kruk zitten, hield zijn kop omhoog en zei, “Cheers.”

Met een glimlach tikte Lacey haar kop tegen de zijne. “Cheers.”

Terwijl ze van hun thee nipten, kreeg Lacey ineens een déjà vu. Niet een echte, zoals wanneer je zeker weet dat je een exact moment al eens eerder hebt beleefd, maar het déjà vu dat vooruitkomt uit herhaling, uit routine, uit dag in, dag uit hetzelfde doen. Het voelde alsof ze dit al eerder hadden gedaan, omdat dat ook zo was; gisteren, en de dag ervoor, en de dag daarvoor. Als drukke winkeleigenaren werkten Lacey en Tom vaak over en werkten ze zeven dagen per week. Het was zo vanzelf gegaan, de routine, het ritme. Maar het was meer dan dat. Tom had haar automatisch haar favoriete geroosterde amandelcroissant met abrikozenjam gegeven. Hij hoefde niet eens te vragen wat ze wilde.

Daar zou Lacey blij mee moeten zijn, maar in plaats daarvan verontrustte het haar. Want dit was precies hoe het in het begin met David was gegaan. Elkaars routine leren kennen. Kleine dingetjes voor elkaar doen. Kleine momentjes van routine en ritme die haar het gevoel gaven dat ze puzzelstukjes waren die perfect in elkaar pasten. Ze was jong en dwaas geweest en had de fout gemaakt om te denken dat het altijd zo zou voelen. Maar het waren alleen de wittebroodsweken geweest. Na een jaar of twee was het uitgewerkt en tegen die tijd zat ze al vast in een huwelijk.

Was dat wat deze relatie met Tom was? Wittebroodsweken die uiteindelijk voorbij zouden gaan?

“Wat denk je?” vroeg Tom. Zijn stem verstoorde haar bezorgde gepieker.

Lacey spoog haar thee bijna uit. “Niets.”

Tom fronste een wenkbrauw. “Niets? Heeft de cichorei zo weinig impact op je dat al je gedachten je geest hebben verlaten?”

“Oh, over de cichorei!” riep ze uit. Ze bloosde.

Tom leek nu nog meer geamuseerd. “Ja. Wat anders?”

Onhandig en met een luid gekletter zette Lacey het Diana kopje weer terug op het schoteltje. “Het is lekker. Dropachtig. Een acht.”

Tom floot. “Wow. Veel lof. Maar niet genoeg om de Assam van de troon te stoten.”

“Er zal een uitzonderlijke thee nodig zijn om de Assam van de troon te stoten.”

Haar kortstondige paniek dat Tom haar gedachten kon lezen ebde weg en Lacey richtte haar aandacht op het ontbijt. Ze genoot van de smaken van huisgemaakte abrikozenjam, gecombineerd met geroosterde amandelen en heerlijk boterachtige bladerdeeg. Maar zelfs het smaakvolle eten kon niet voorkomen dat haar gedachten weer afdwaalden naar het gesprek met David. Ze had zijn stem niet meer gehoord sinds hij hun oude appartement op de Upper East Side was uitgestormd en “Je hoort van mijn advocaat!” had geroepen. Iets aan het horen van zijn stem herinnerde haar aan het feit dat ze minder dan een maand geleden door een relatief gelukkige getrouwde vrouw was geweest, met een stabiele baan en een inkomen en familie in de stad waar ze haar hele leven had gewoond. Zonder het zelf door te hebben had ze in gedachten een solide muur om haar oude leven in New York City heen gebouwd. Het was een omgangsstrategie die ze als kind had ontwikkeld, zodat ze om kon gaan met het verdriet van haar vaders plotselinge verdwijning. Blijkbaar had het horen van Davids stem de fundering van die muur doen wankelen.

“We kunnen op vakantie gaan,” zei Tom ineens.

Weer spoog Lacey bijna haar eten uit, maar Tom leek het niet gemerkt te hebben want hij praatte verder.

“Zodra ik terug ben van mijn focaccia cursus kunnen we op een stay-cation gaan. We hebben allebei zo hard gewerkt, we verdienen het. We kunnen naar mijn geboortestad in Devon gaan en ik kan je alle plekken laten zien waar ik als kind zo dol op was.”

 

Had Tom dit gisteren voorgesteld, voor haar gesprek met David, dan zou Lacey zijn aanbod waarschijnlijk direct geaccepteerd hebben. Maar ineens leek het idee van lange termijn plannen maken met haar nieuwe vlam—zelfs al was het maar een wéék in de toekomst—alsof ze te hard van stapel liepen. Natuurlijk, Tom had geen reden om niet zelfverzekerd in het leven te staan. Maar Lacey was net pas gescheiden. Ze was in zijn leven gekomen op een moment dat zijn wereld relatief stabiel was, terwijl háár hele leven op zijn kop stond—haar baan, haar huis, haar land, zelfs haar relatiestatus! Van het babysitten op haar neefje, Frankie, terwijl haar zus, Naomi, op een zoveelste desastreuze date was, naar het wegjagen van schapen van haar erf; van afgeblaft worden door haar baas, Saskia, in een New Yorkse interieurontwerp firma, naar antiektripjes in Londens Mayfair met haar merkwaardige, in een eeuwige cardigan geklede buurvrouw en twee schaapshonden in hun kielzog. Het was een drastische verandering en ze wist niet helemaal waar ze zat met haar hoofd.

“Ik moet even kijken hoe druk ik ben met de winkel,” antwoordde ze vrijblijvend. “De veiling neemt meer tijd in beslag dan ik gedacht had.”

“Natuurlijk,” zei Tom, die niet klonk alsof hij tussen de regels doorlas. Het oppikken van subtiliteiten en subtext was niet een van Toms sterke punten. Ook dat was iets dat ze leuk vond aan hem. Hij nam alles dat ze zei voor waar aan. In tegenstelling tot haar moeder en zusje, die elk woord dat uit haar mond kwam probeerden te ontleden, hoefde ze met Tom niet te raden of te twijfelen. Wat je zag was wat je kreeg.

Op dat moment rinkelde de bel boven de deur van de patisserie en Toms blik gleed over Lacey’s schouder. Ze zag een grijns op zijn gezicht verschijnen, alvorens hij haar blik weer ontmoette.

“Geweldig,” mompelde hij zachtjes. “Ik vroeg me al af wanneer het mijn beurt was voor een bezoek van Tweedle-dee en Tweedle-dum. Excuseer me.”

Hij stond op en liep achter de toonbank vandaan.

Nieuwsgierig wie er zo’n viscerale respons kon krijgen uit Tom—een man die bekend stond als vriendelijk en makkelijk in de omgang—draaide Lacey zich om op haar kruk.

De klanten die de patisserie waren binnengekomen waren een man en een vrouw en ze zagen eruit alsof ze rechtstreeks de set van Dallas waren afgelopen. De man droeg een lichtblauw pak met een cowboyhoed. De vrouw—veel jonger, merkte Lacey wrang op, zoals de voorkeur leek te zijn van de meeste mannen van middelbare leeftijd—droeg een fuchsia mantelpakje, fel genoeg om Lacey hoofdpijn te geven. Haar kleding vloekte ontzettend met haar gele Dolly Parton kapsel.

“We willen graag wat samples proberen,” blafte de man. Hij was Amerikaans en zijn abruptheid leek niet op zijn plek in Toms schattige kleine patisserie.

Goh, ik hoop niet dat ik zo klink voor Tom, dacht Lacey een beetje zelfbewust.

“Natuurlijk,” antwoordde Tom beleefd. De Britsheid in zijn eigen toon leek intenser te zijn geworden. “Wat zou u willen proberen? We hebben zoete deegwaren en…”

“Ew, Buck, nee,” zei de vrouw tegen haar man. Ze trok aan de arm waar ze zich aan vastklampte. “Je weet dat ik van tarwemeel een opgeblazen gevoel krijg. Vraag hem om iets anders.”

Lacey fronste een wenkbrauw bij het zien van het merkwaarde stel. Was de vrouw niet in staat om haar eigen vragen te stellen?

“Heb je chocolade?” vroeg de man die ze Buck had genoemd. Al klonk het eerder alsof hij het eiste, omdat zijn toon zo lomp was.

“Dat heb ik,” zei Tom, die op de een of andere manier kalm wist te blijven tegen Schreeuwlelijk en zijn lastpak van een vrouw.

Hij gebaarde naar het chocolade display. Buck greep iets in zijn vlezige vuist en schoof het zo naar binnen. Bijna meteen spoog hij het weer uit. Het kleverige, half gekauwde brokje viel op de vloer.

Chester, die heel stilletjes bij Lacey’s voeten had gezeten, sprong ineens op en rende erop af.

“Chester. Nee,” waarschuwde Lacey hem met een strenge stem waarvan hij dondersgoed wist dat hij moest gehoorzamen. “Gif.”

De Engelse schaapshond keek naar haar, wierp een treurige blik op de chocolade en keerde uiteindelijk met de blik van een gekwetst kind terug naar zijn plekje bij haar voeten.

“Ew, Buck, er is hier een hond binnen!” jammerde de blonde vrouw. “Zo onhygiënisch.”

“Hygiëne is wel het minste van zijn problemen,” snoof Buck. Hij keek naar Tom, die nu een enigszins vernederde blik in zijn ogen had. “Je chocolade is smerig!”

“Amerikaanse chocolade is anders dan Engelse chocolade,” zei Lacey, die de drang voelde om het voor Tom op te nemen.

“Je meent het,” antwoordde Buck. “Het is niet te vreten! En de koningin eet deze troep? Als je het mij vraagt moet ze eens wat goede Amerikaanse import proberen.”

Op de een of andere manier slaagde Tom erin om kalm te blijven, hoewel Lacey kwaad was voor twee.

De wrede man en zijn onnozele wrak van een wijf stormden de winkel uit. Tom pakte een servetje om de uitgespuugde chocolade die ze hadden achtergelaten op te ruimen.

“Ze waren zo onbeschoft,” zei Lacey ongelovig terwijl Tom schoonmaakte.

“Ze verblijven in Carols B&B,” legde hij uit. Hij keek naar haar op terwijl hij op handen en voeten de tegels schoonmaakte. “Ze zei al dat ze afschuwelijk waren. De man, Buck, stuurt elke maaltijd die hij bestelt terug naar de keuken. Maar wel nadat hij de helft heeft opgegeten. De vrouw blijft klagen dat de shampoos en zepen haar uitslag geven, maar elke keer dat Carol haar iets nieuws komt brengen, zijn de oude op mysterieuze wijze verdwenen.” Hij stond op en schudde zijn hoofd. “Ze maken iedereens leven tot een hel.”

“Nou,” zei Lacey terwijl ze het laatste stukje croissant in haar mond stopte. “Dan mag ik mezelf gelukkig prijzen. Ik betwijfel dat ze geïnteresseerd zijn in antiek.”

Tom klopte op de toonbank. “Klop dat maar af, Lacey. Je wil jezelf niet vervloeken.”

Lacey wilde zeggen dat ze niet bijgelovig was, maar toen dacht ze aan de oude man en de ballerina van eerder en besloot dat het beter was om het lot niet te tarten. Ze klopte op de toonbank.

“Zo. De vloek is officieel verbroken. Maar ik kan beter gaan. Ik heb nog heel veel spullen te taxeren voor de veiling morgen.”

De bel boven de deur rinkelde en Lacey zag een grote groep kinderen naar binnen stromen. Ze waren gekleed in feestjurken en droegen hoedjes. Er liep ook een klein, dik blond meisje bij, verkleed als prinses, met een helium ballon. “Het is mijn verjaardag!” riep ze tegen niemand in het bijzonder.

Lacey keek Tom grijnzend aan. “Het lijkt erop dat je straks je handen vol hebt hier.”

Hij keek verbijsterd en bovendien een beetje huiverig.

Lacey sprong van de kruk af, gaf Tom een zoen op zijn lippen en liet hem achter, overgeleverd aan de genade van een groep achtjarige meisjes.

*

Toen ze weer in haar winkel was, ging Lacey verder met het taxeren van de laatste maritieme items voor de veiling.

Ze was met name enthousiast over een sextant die ze op een zeer onwaarschijnlijke plek op de kop had getikt; een liefdadigheidswinkel. Ze was er naar binnengelopen om de retro spelconsole te kopen die ze in het raam hadden staan—iets waar haar door computers geobsedeerde neefje Frankie dol op zou zijn—toen ze het zag. Een dubbele sextant in een mahoniehouten behuizing en ebbehouten handvaten, uit het begin van de negentiende eeuw. Het lag daar gewoon op de plank, tussen hippe mokken en een aantal walgelijk schattige teddyberen.

Lacey had haar ogen niet kunnen geloven. Ze was tenslotte een nieuwkomer in de antiekwereld. Zo’n vondst moest wel ijdele hoop zijn. Maar toen ze erheen was gelopen om het te inspecteren, zag ze aan de onderkant de inscriptie ‘Bate, Poultry, London’ staan. Dat bevestigde haar vermoedens; ze had een echte, zeldzame Robert Brettel Bate in haar handen!

Lacey had meteen Percy gebeld, weten dat hij de enige persoon in de wereld was die net zo opgewonden zou zijn als zij. Ze had gelijk gehad. De man had geklonken alsof Kerstmis dit jaar vroeg was gekomen.

“Wat ga je ermee doen?” had hij gevraagd. “Je moet een veiling organiseren. Zo’n zeldzaam item zet je niet zomaar op eBay. Het verdient bombarie.”

Hoewel het Lacey had verrast dat iemand van Percy’s leeftijd wist wat eBay was, voelde ze zich aangetrokken tot het woord veiling. Kon ze dat? Kon ze zo snel na de eerste nog een veiling houden? Voorheen had ze een compleet landgoed vol Victoriaanse meubels gehad om te verkopen. Ze kon niet alleen voor dit item een veiling organiseren. Bovendien voelde het immoreel om zeldzaam antiek van een liefdadigheidswinkel te kopen, terwijl ze wist wat het waard was.

“Ik weet het al,” zei Lacey, die een idee kreeg. “Ik gebruik de sextant als lokaas, om een algemene veiling te promoten. En wat ik verdien aan de verkoop kan dan aan de liefdadigheidswinkel gedoneerd worden.”

Dat zou twee dilemma’s oplossen; het nare gevoel van iets onder de waarde kopen bij een liefdadigheidswinkel, én wat ze ermee moest doen zodra ze het had.

En dat was hoe het plan was ontstaan. Lacey had de sextant gekocht (en de console, die ze in haar opwinding had laten vallen en bijna was vergeten weer op te rapen), besloten een nautisch thema te kiezen en was toen aan de slag gegaan met curatie en promotie.

Het geluid van de bel boven de deur deed Lacey uit haar gemijmer opschrikken. Ze keek op en zag haar grijsharige, in cardigan geklede buurvrouw, Gina, naar binnen lopen. Boudica, haar Border Collie, volgde haar op de voet.

“Wat doe jij hier?” vroeg Lacey. “Ik dacht dat we hadden afgesproken voor de lunch.”

“Hebben we ook!” antwoordde Gina. Ze wees naar de grote koperen en smeedijzeren klok die aan de muur hing.

Lacey wierp er een blik op. Samen met alle andere spullen in de ‘Scandinavische hoek,’ was de klok een van haar favoriete decoratie items in de winkel. Hij was antiek (natuurlijk) en zag eruit alsof hij ooit aan de gevel van een Victoriaans werkhuis had gehangen.

“Oh!” riep Lacey uit, die eindelijk zag hoe laat het was. “Het is half twee. Nu al? De dag is voorbij gevlogen.”

Het was de eerste keer dat de twee vriendinnen gepland hadden om de winkel een uur te sluiten en samen eens goed te lunchen. En ‘gepland’ betekende dat Gina Lacey op een avond met te veel wijn had volgegoten en had aangedrongen tot ze was gezwicht en akkoord was gegaan. Het was waar dat vrijwel elke inwoner en bezoeker in Wilfordshire de lunch in een café of pub doorbracht. Vrijwel niemand zou in dat uur door een antiekzaak willen struinen, dus een uurtje dichtgaan zou waarschijnlijk geen gevolgen hebben Lacey’s handel. Maar nu Lacey wist dat maandag een nationale feestdag was, begon ze aan zichzelf te twijfelen.

“Misschien is het toch niet zo’n goed idee,” zei Lacey.

Gina zette haar handen op haar heupen. “Hoezo? Wat voor smoes heb je nu weer bedacht?”

“Nou, ik wist niet dat vandaag een nationale feestdag was. Er zijn veel meer mensen in de stad dan normaal.”

“Veel meer mensen, niet veel meer klánten,” zei Gina. “Want over tien minuten zitten ze allemaal in een café of pub of koffiezaak, net zoals wij! Kom op, Lacey. We hebben het hierover gehad. Niemand koopt antiek tijdens de lunch!”

“Maar wat als er Europeanen bij zitten?” zei Lacey. “Je weet dat ze alles later doen op het continent. Als ze avondeten om negen of tien uur ’s avonds, hoe laat lunchen ze dan? Waarschijnlijk niet om één uur!”

Gina greep haar bij haar schouders. “Je hebt gelijk. Maar zij doen een siësta tijdens de lunch. Als er Europese toeristen zijn, liggen ze het komende uur te slapen. Met andere woorden, ze gaan niet winkelen in een antiekzaak!”

“Oké, best. Dus de Europeanen slapen. Maar wat als ze van verder weg komen en ze nog een jetlag hebben, zodat ze geen trek hebben maar wel zin om op zoek te gaan naar antiek?”

Gina kruiste haar armen. “Lacey,” zei ze op moederlijke toon. “Je hebt een pauze nodig. Je werkt jezelf kapot als je elke minuut van elke dag doorbrengt binnen deze vier muren, hoe kunstzinnig ze ook gedecoreerd zijn.”

Lacey trok haar lippen op. Toen legde ze de sextant op de toonbank neer en liep erachter vandaan. “Je hebt gelijk. Een uurtje kan geen kwaad.”

Het waren woorden waar Lacey spoedig spijt van zou krijgen.